VII

497 55 3
                                    

Rowan lag op de grond, tussen de bladeren. Even leek het gestopt te zijn. Even was er geen pijn, geen hitte, geen gekraak of jeuk. Rowan haalde opgelucht adem, nu het weer beter met hem ging.

Weer huilde de wolf. Rowan wilde overeind komen, maar een scherpe bijna bracht hem op de grond. Rowan schreeuwde het uit van de pijn. De botten in zijn been knapten als een twijg. Hij schreeuwde nog eens, toen ook zijn armen leken te breken en opnieuw aan elkaar hechtte. 'Stop!' huilde hij. 'Stop, ik wil dit niet. Dit doen pijn!' Meer en meer botten braken en heelden abnormaal snel.

Rowan lag op de grond en kneep zijn ogen dicht. Er was niets dat hij kon doen om dit te stoppen, dus bleef hij rustig liggen, terwijl zijn lichaam transformeerde. Het ergste en pijnlijkste was zijn gezicht. Zijn oren veranderde en zijn jukbeenderen leken te knappen. Zijn gezicht veranderde in een weerwolfkop. Rowan kreunde van de pijn, maar probeerde niet te bewegen, wetende dat dat het alleen maar erger zou maken.

Voor zijn gevoel duurde het uren. Hij lag daar op de grond, bewegingsloos, wachtend tot de pijn af zou nemen en alles zou stoppen.

Langzaam ebde de pijn weg. Het branden en breken was gestopt. Voorzichtig bewoog hij zijn poten. Hij had poten, geen handen meer. Zijn ogen vlogen open en een wereld van detail openbaarde zich. Ineens zag hij elk detail. Alles wat zijn mensenogen niet konden zijn en zijn mensenbrein eruit filterde was ineens zichtbaar. Hij zag alles. Elk bewegend blad aan de boom en elk klein beestje op een grasspriet. Hij hoorde het zelfs lopen, kruipend naar de aarde, woelend in de grond, op zoek naar voedsel.

Niet alleen zijn zicht was verbeterd, ook zijn gehoord en zijn reuk. Hij rook de vochtige aarde. De bekende bosgeur, maar dan vier keer zo sterk. Hij rook zelfs de kip en het vuur van de avond nog. En hij rook een andere wolf.

Zijn gehoor was zo sterk, dat hij alles hoorde. En zo ook de wolf, die al de hele nacht naar hem geroepen had. Achter zich hoorde hij een zacht stampend geluid, dat eigenlijk leek niet zo zacht klonk. Het leek meer gestamp.

Rowan kwam overeind en keek even om zich heen. Het bos leek zo veel lichter. Hoe laat was het eigenlijk?

Achter hem hoorde hij het geluid van de wolf. Rowan draaide zijn kop en zag een grote grijze wolf staan. Zijn ogen leken te gloeien. Rowan hoefde geen twee keer te denken, hij wist wie dit was. Hij herkende hem meteen. Hij was het, die hem had gebeten. Hij was het, die hem dit had aangedaan. Hij was het, die hem in dit beest had veranderd! Die nacht, exact vijftien jaar geleden, werd hij gebeten door een hond, tenminste dat was werd hem werd verteld, maar hij was het die het had gedaan. Hij had hem vervloekt!

De wolf staarde hem minutenlang aan. 'Rowan,' zei een diepe stem. 'Goed je te zien.' Voordat Rowan de tijd had om er iets op te zeggen, draaide hij zich om en verdween in de duisternis.

AvondroodWhere stories live. Discover now