Hoofdstuk 15: Bondgenoten

814 54 22
                                    

Katana

'Katana,' siste Calum, luid genoeg voor mijn oren, te zacht voor die van anderen.

Ik beende door de klamme steegjes waarin het gerommel van het onweer dat boven de zee tekeer ging weerklonk. Mensen deinsden voor mij achteruit. 

'Katana,' drong hij opnieuw aan.

Met een grimas op mijn gezicht veegde ik Bransons bloed dat aan mijn knokkels kleefde af aan mijn broek. Ik had zijn misselijkmakende grijns letterlijk van zijn gezicht geslagen. Het feit dat ik zijn scheve neus nog wat schever had gezet, was een fijne bijkomstigheid.

Een klamme hand omklemde mijn elleboog. 'Katana!' gromde hij. 

Ik trok mijn elleboog zonder er een woord vuil aan te maken los. Mijn schaduwen likten aan mijn hakken, aan mijn vingertoppen en ze cirkelden langs mijn hals. Die furie was niet voor hem bedoeld, maar voor een zekere generaal die nu mijn grens had overschreden. 

'Je leidt alle vijanden recht op onze bondgenoot af,' zei hij geïrriteerd. 

Perplex stopte ik met lopen. Mijn handen waren vertrokken in vuisten en ik betrapte mijzelf erop dat ze trilden van woede. 'Bondgenoot,' herhaalde ik en ik draaide mij langzaam naar hem toe. 'Bondgenoot?!' Ik proefde mijn schaduwen op mijn tong. Ze dansten, wilden olie op het vuur gooien. 'Meral is niet onze bondgenoot.' Ik zwaaide met een arm naar het café een eind verderop, waar een zekere krijger nu zijn gebroken neus recht probeerde te zetten. 'Branson is absoluut niet onze bondgenoot.' 

Calum greep mijn schouders vast en het licht van zijn genezende kracht ging het duel aan met de duisternis van mijn schaduwen. 'Oh nee? Wie dan wel? Ze liggen hier niet bepaald voor het oprapen!' 

Ik klemde mijn kaken op elkaar. Ik had die vuile straatrat van een Branson moeten afmaken in dat café. Ik had de zeurende en afkeurende lichtmagie van Calum moeten negeren en mijn schaduwen af moeten laten maken wat ze begonnen waren. Hij mocht zichzelf dan wel een bondgenoot noemen, maar dat zou hij nooit worden.

'Katana, neem het aan van iemand die op het slagveld heeft gestaan, als een bondgenoot zich aandient, dan word je niet kieskeurig,' drong hij aan. 'Jurian en Feline vertrouwen op ons.' 

Mijn tanden knarsten over elkaar en veroorzaakten een geluid waar ik mij op dat moment meer aan ging ergeren dan aan de woorden die Calum sprak. Hij had gelijk. Verdomme, hij had gelijk. De schoft had misschien nog meer invloed op de piraten in Silanca dan Rex dat had. Wanneer Branson zijn kameraden zou opdragen om ons te steunen in de strijd, zouden ze dat doen. 

'Branson biedt geen diensten aan als het hem niets oplevert,' grauwde ik. Mijn vingers ontspanden zich moeizaam. 

Calums handen gleden langs mijn armen en omklemden mijn handen. 'Dat is een zorg voor later.' 

'Als ik Branson niet kan doden, kan ik geen aanspraak maken op het geld dat ze mij schuldig zijn,' piekerde ik. 'Het geld waarmee ik een leger getrainde soldaten van zou kunnen betalen.' 

Hij keek over haar schouder. 'Dat is ook een zorg voor later,' fronste hij. 

Met eenzelfde frons keek ik over mijn eigen schouder, om daar een van de soldaten van Meral te zien staan. Gehuld in natuurlijke schaduwen, opgaande in de duisternis, tuurde hij naar ons. Hij was daar niet zomaar. Meral was maar al te blij geweest toen ik had aangekondigd met Calum de stad in te trekken. Hij zou ons niet terug halen als het niet nodig was. 

De soldaat wenkte met zijn hoofd en zette zich toen af van de muur. Met zijn handen diep in zijn zakken en zijn hoofd licht gebogen ging hij ons voor naar de plek waar we het mini leger achter hadden gelaten. In een stad als Silanca werden er geen vragen gesteld. Grote groepen krijgers kwamen en gingen weer. Bovendien konden deze mannen en vrouwen gerust voor een reizend gezelschap doorgaan, mits ze afstand durfden te doen van hun wapens. 

The Risen Ones [NL] ✓Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu