Hoofdstuk 20

135 15 3
                                    

POV Laura

Na iets van drie uiterst saaie uren vind ik het donker genoeg en klim ik de uit de boom. Ehm.. Welke kant moet ik ook al weer op? Ik kijk om me heen. Aan een kant zie je een pad van afgebroken takken. Daar moet ik de volgende keer wat beter op letten. Hoewel ik hoop dat dit niet nog een keer gebeurd. Het is wel vreemd dat ze me nog niet gevonden hebben als ik zo'n duidelijk pad heb achtergelaten. Vreemd. Ik begin met de wandeling terug naar de stad. Ik heb geen haast dus ik hoef niet te rennen.

Ik sta aan de bosrand de poort te bekijken. Er staat maar één wachter, en die is diep in slaap. Dat is een voordeel als je probeert om Atla binnen te dringen. Het is nou niet echt het sterkste Kingdom. Ik kijk nog eens goed naar de wachter, slaapt hij echt? Zo te zien wel. Ik kijk goed of er wachters op de muur staan. Er staat er eentje een stuk of 100 meter verderop bij een vuurkorf. Daar ga ik geen last van hebben. Ik pak een steentje van de grond en gooi hem voor de voeten van de slapende wachter om nog een keer te checken of hij echt slaapt. Er komt geen reactie. Ik wacht nog een paar seconden en haal diep adem. Ik trek een snelle sprint door de poort heen en schiet het dichtstbijzijnde zijstraatje in. Dit keer let ik goed op of er iemand aan komt lopen. Ik wil niet nog een keer zo'n botsing krijgen. Ik kijk nog een keer naar de wachter maar hij geeft nog steeds geen kick. Ik sluip voorzichtig het straatje weer uit. Ik ren door de grote hoofdweg terwijl ik probeer om zo veel mogelijk in de schaduwen te blijven. Dit keer kon in niet van tevoren een route uitplannen dus moet het maar op de meer opvallende manier. Ik ren verder tot ik bij de haven uit kom. Ik hoef nu alleen nog een schip uit te kiezen waar ik me ga verstoppen. En dan hopen dat hij binnenkort wegvaart.

Er komen twee mannen aanlopen en ik verstop me snel tussen de opgestapelde kratten en visnetten die hier overal liggen. 'Moest er nou nog iets gebeuren met dat schip?' hoor ik eentje zeggen. 'Welk schip?' vraagt de ander. 'Dat handelsschip dat morgen naar Entropia gaat weet je wel!' Hmm... Entropia is niet helemaal de kant die ik op wil maar het is beter dan niets. 'Over welk schip gaat het ook al weer precies?' vraagt de ander weer. 'Sjesus Simon! Waarom hebben ze jou ook al weer aangenomen?' zegt de ene 'Sorry hoor meneertje wijsneus! Ik kan toch niet alles weten!' zegt de man die dus Simon heet, terwijl zijn stem steeds harder word. Ik realiseer me dat ik snel wat moet gaan doen, want op deze manier komen er waarschijnlijk mensen kijken waarom er zo geschreeuwd word. De ene man zucht. 'Het is die boot daarzo' zegt hij. Ik kijk voorzichtig boven de stapel kratten uit om te zien naar welk schip hij wijst. Er staan grote stapels kratten naast, die moeten waarschijnlijk op het schip worden geladen. Die zullen het wel makkelijk maken om er op te sneaken. 'Misschien moeten we de kratten erop laden' zegt Simon schouderophalend. 'Denk het.' Shit.... Daar gaat mijn kans. De twee mannen lopen naar de kratten toe en beginnen te sjouwen. Misschien kan ik in een van de kratten gaan zitten? Nee, prutplan, gaat toch niet werken. Ehm... Ik kann... Er langs rennen? Nee, nog meer prut! Ehm... Ik kan proberen er langs te sneaken en hopen dat ze me niet zien? Nee, driedubbelprut! Wacht eens! Ik kan ook gewoon wachten tot ze klaar zijn! Stom dat ik daar niet eerder aan gedacht heb! Ik denk ook weer veel te moeilijk. Maarre... Zouden ze de kratten waar ik achter zit ook op het schip gaan laden? Ik ga voor de zekerheid en paar kratten verder van het schip zitten.
Terwijl ik gespannen naar de mannen kijk die nog steeds bezig zijn met de kratten hoor ik dat ze weer aan het schreeuwen zijn. Ze zijn helaas te ver weg om te kunnen verstaan wat ze zeggen.

Na een aantal uiterst trage minuten lijkt het erop dat de mannen eindelijk klaar zijn. Ze lopen, alweer met stemverheffing pratend weg van het schip, naar de andere kant van de haven. Ze hadden een discussie over de reden waarom er een meisje dat helemaal alleen via de railway aangekomen was en daarna direct in de gevangenis was gestopt.
Ik loop langzaam en gebukt tussen alle obstakels door richting het schip. Ik sta even stil om het schip te bestuderen. Is er iemand aan boord? Zo te zien niet. Fijn. Ik loop verder. Ik loop de stijger op waar het schip aangemeerd ligt, de piepende planken zoveel mogelijk te vermijdend. Ik kijk argwanend naar de houten loopplank. Die zal wel flink geluid maken als je er over heen loopt. Ik kijk naar het water. Het is windstil en er zijn heel weinig golfen. Dat zal het geluid van een piepende plank niet overstemmen. Maarja... Ik moet er toch overheen want het schip is te hoog om op te klimmen.
Ik haal diep adem en zet de eerste stap, de plank kraakt behoorlijk. Voor mijn gevoel is het net alsof iemand met een sloophamer op een muur aan het inhakken is of zo iets. Ik zet nog een stap en krimp ineen van het geluid. Waarschijnlijk hoort niemand het, blijf ik tegen mezelf zeggen. Het is gewoon mijn verbeelding. Ik zet voorzichtig nog een stap. En nog, een en nog een. Bij het laatste stukje ren ik de boort op. Het voelt net alsof ik de halve stad wakker gemaakt heb met het gekraak. Ik sluip voorzichtig verder het schip op. Een stukje verderop is een Luik. Ik loop er naartoe en kijk naar binnen. Hij komt uit op een ladder die naar beneden gaat. Ik laat mezelf voorzichtig naar beneden zakken en klim de ladder af. Beneden kijk om me heen. Ik sta in een ruimte met nog meer kratten, waarschijnlijk het ruim is. Er staan hier ook een aantal tonnen. Er staat ook een soort open kast. Ik loop er naartoe en kijk wat er allemaal in ligt. Zo te zien allemaal reserve zijlen. Ik pak er eentje sleep hem mee naar een een hoek. Ik leg hem neer op de grond op een plek waar heel veel netten liggen. Die netten kan ik misschien wel over me heen leggen, dan val ik minder op.

Gescheiden Where stories live. Discover now