Hoofdstuk 28

140 13 14
                                    

POV Dyla

Ik staar in de spiegel.
Ik hoor de vrouwen naast mij iets zegen, maar ik versta ze niet.
Ik staar naar de zwarte, verschroeide huid.
Dit kan ik niet zijn.
Dit ben ik niet.
Maar als ik mijn hand omhoog breng naar mijn gezicht gebeurt er in de spiegel hetzelfde.
De huid voelt warm, broeierig, en als perkament, alsof het elk moment zou kunnen verkruimelen.
Ik voel een hand op mijn schouder, maar ik schud hem van me af en sta op.
Ik kijk naar de deur en begin te rennen.
Ik hoor twee mensen me roepen, maar ik ren de deur uit.
Zonder te letten op mijn troebel zicht en de tranen die over mijn wangen stromen.
Ik ren door de straten, die er herkenbaar uitzien, maar waar ik me toch vreemd voel.
Ik ren, de mensen die me raar aankijken negerend.
Ik ren, de ene hoek om en de andere hoek om, net zolang tot ik buiten adem raak.
Dan begin ik met lopen, ik veeg de tranen van mijn gezicht en probeer niet midden op de drukke straat te hyperventileren.
Snel duik ik een zij straatje in, waar niemand loopt.
Daar zak ik tegen de muur op de grond.
Ik trek mijn benen tegen me aan en begin met mijn hoofd op mijn knieën te huilen.
Alweer huilen.
En de tranen stoppen niet.
Hoe kon dit gebeuren?!?
Dit is praktisch gewoon niet mogelijk!
Nee...nee dit kan niet....
Dit kan gewoon niet.

Als ik opsta veeg ik met de mouwen langs mijn ogen.
Het is al aan het schemeren, en als ik de grote straat op loop is er niemand te zien.
Snel loop ik over de weg, richting het paleis dat als een baken van licht boven de donkere huizen uitsteekt.
Bij de splitsing stop ik, van links hoor ik stemmen, en ik zie twee bewakers deze kant op lopen.
Geen goed idee.
Snel sla ik af naar rechts en schiet een zij straatje in.
Ik kom op nog een straat uit, en nog een.
Net zo lang tot ik voor het paleis sta.
Naast de ingang staan twee bewakers in wat lijkt op een verhitte discussie.
Langzaam sluip ik naar de rechterkant van de grote poort en blijf in de schaduwen staan.
'....dat kan toch niet!'
'Het is haar eigen schuld'
'Ze is 17!'
'Ze is een dief '
Langzaam sluip ik richting de poort
'....dat wist ze'
'Ja maar ze moest wel!'
'Het is verboden'
Langzaam sluip ik naar binnen, en ik wil net weer de schaduw in stappen als ze opeens stil zijn.
Ik bevries, ervan bewust dat ik nu bijna volledig zichtbaar ben.
Opeens niest een van de twee.
'Gezondheid' mompelt de ander.
Met mijn hart in mijn keel loop ik de schaduwen in, terwijl de bewakers verder discussiëren.
Zachtjes glip ik de trap op en loop naar deur van de kamer waar ik en Abby eerder in zaten.
Open.
Ik loop naar binnen en ga op het bed zitten, terwijl ik naar het lege bed van Abby staar.
Waar zou zij nu zijn?
Hoe zou het met haar gaan?
Leeft ze überhaupt nog?
Allemaal vragen waar ik geen antwoord op weet.
Machteloos.
Dat is de emotie die ik nu voel.
Machteloos om ook maar iets te doen.
Het is raar, om zo machteloos, zo hulpeloos te voelen.
Met een zucht leg ik mijn hoofd in mijn handen, en wrijf het slaap uit mijn ogen.
Mijn rechterhelft is nu bijna even warm als de andere kant, en het voelt bijna als normale huid, dat is een goed teken...toch?
Ik weet het niet...
Ik weet het niet.
Ik heb de neiging om weer te gaan huilen, maar ik doe het niet.
Ik sta op en loop naar de spiegel.
Voor de tweede keer verstijf ik.
Ik wist al dat ik er anders uitzag, maar het is nog steeds iemand anders die in de spiegel staat.
Iemand die op mij lijkt, hetzelfde als ik doe, maar niet mij is.
Dan hoor hoor ik de deur achter me opengaan, en via de spiegel zie ik Meindert in de deuropening staan.
'Ik dacht al dat je hier was'
Ik antwoord niet, ik kan alleen maar naar mijn gezicht staren.
'Cemal wou meteen een zoektocht starten'
Nu draai ik me om.
'Zoektocht?' Zeg ik een beetje verbaasd, maar toch zit er woede door mijn stem
'Ja, Empire zou niet blij zijn als we je nu al kwijt raakten'
'Empire?' Zeg ik spottend. 'Dit is gebeurt en hij is bezorgd dat hij me kwijtraakt?!?'
Ik voel de woede in me opborrelen, en ik moet me best doen om hem niet uit te schelden.
Met gebalde vuisten loop ik naar mijn bed en ga daar met mijn rug naar Meindert toe zitten.
Ik hoor dat hij net iets wil gaan zeggen maar ik ben hem voor.
'Ik weet het, het Jenava en Empire bondgenootschap. Een eenzijdige alliantie en bla die bla die bla.'
Met een zucht laat ik me achterover vallen, waardoor ik Meindert ondersteboven aankijk.
'Het staat je goed, kleintje' zegt hij.
Ik geef hem het lelijkste, zuurste en booste gezicht dat ik ooit getrokken heb.
'Eruit!' Zeg ik, schreeuw ik bijna.
'Eruit voordat ik je iets aandoe!'
Hij grinnikt en loopt de kamer uit, waarna ik de deur dicht hoor slaan.
Ik voel me nog bozer worden door het gegrinnik van Meindert, en ik voel hoe ik zwaarder ga ademen.
Ik spring overeind en pak het eerste en beste voorwerp dat ik zien smijt het tegen de muur kapot.
Helaas was het een vaas.
De vaas klapt in honderden stukken kapot tegen de muur, en de scherven liggen als een zielig hoopje op de grond.
Ik kijk om me heen, of er nog iets wat ik kapot kan maken, en mijn oog valt op de grote kast.
Met stampende voeten loop ik er naartoe, en ik begin met al mijn kracht aan de kast te sjorren.
Met al mijn kracht trek ik aan de kast, ik duw, ik ga eraan hangen. En na wat voelt als een uur geef ik op.
Met een schreeuw sla ik met mijn vuist tegen het harde hout.
Hijgend zak ik tegen het hout omlaag, en ik voel mijn keel weer dichtgaan, de tranen komen weer op, maar ik veeg ze weg.
En zo blijf ik liggen, ineen gedoken, eenzaam en kwetsbaar.

Dus weer een heftig hoofdstuk met mij die een kast probeert om te trekken.
Altijd leuk.

Gescheiden Where stories live. Discover now