proloog 1.6

188 20 1
                                    

Raoul heeft nog nooit zo snel gerent als hij doet wanneer hij terugkeert naar het appartementsgebouw, halverwege zijn dienst in het café. Franks telefoontje kwam net toen hij aan zijn lunchpauze was begonnen, en de paniekerige woorden van de jongen blijven door zijn hoofd galmen bij elke stap, de zolen van zijn versleten schoenen die tegen het trottoir klappen.

"Hij zei dat hij haar weer zou gaan zien, meneer de Graaf, hij - hij zei - ik denk dat hij gaat proberen zichzelf van kant te maken."

Ik denk dat hij gaat proberen zichzelf van kant te maken.

Ik denk dat hij gaat -

Hij concentreert zich op bewegen. Op zo snel mogelijk naar hun appartement gaan, de leuning gebruikend om zich verder en sneller omhoog te trekken, zichzelf een miljoen splinters gevend waar zijn handpalmen onder al die angst verdoofd van raken.

Hij had de autorit doorgebracht met zichzelf ervan te overtuigen dat de jongen aan de telefoon gewoon verkeerd begrepen had, dat dit allemaal een misverstand was en Matthyas in orde was.

Want dat is hij, hij is in orde, hij is altijd in orde geweest. En hij was net zo in orde die ochtend toen Raoul naar zijn werk vertrok, net als elke andere dag.

Er moeten tekenen zijn geweest, toch? Raoul zou het hebben geweten. Hij zou het weten. Hij zou -

Ik denk dat hij gaat proberen zichzelf van kant te maken.

"Mat!?" roept hij zodra hij hun deur opent, zo hard dat hij tegen de muur erachter slaat met een krakend geluid dat niet gezond klinkt. Zijn hart bonst, het bloed suist in zijn oren, paniek en angst verzamelen zich in zijn maag wanneer hij geen antwoord krijgt.

Hij sluit de deur niet achter zich als hij door de woonkamer van hun kleine huis rent, de gang in. Hij botst in Matthyas' kamer en kijkt wild om zich heen, hijgend van het snelle bewegen naast de angst die dreigt om geen lucht meer zijn longen binnen te laten.

Ik denk dat hij gaat proberen zichzelf van kant te maken.

"Mat, schat? Waar ben je?" Hij roept het uit, omdat misschien de jongen net naar haar graf was gegaan. Misschien bedoelde hij dat toen hij zei dat hij haar weer zou gaan zien. Misschien was hij gewoon weggegaan en had hij zijn telefoon uitgezet, en dat was waarom Frank geen contact met hem kon krijgen.

Hij gaat naar hun kamer, die van hem en Anna, maar het lijkt onaangeroerd, dus hij probeert de badkamer. De deur geeft geen krimp. Zijn hart lijkt te stoppen, samen met de hele rest van de wereld, de melkweg, het universum. Hij kan niet ademen.

"Mat!?" schreeuwt hij, probeert aan de klink te trekken alsof die vastzit, hoewel hij weet dat dat niet zo is. Hij weet dat het op slot zit, van binnenuit op slot, geen douche of kraan die loopt. Alleen stilte. Ik denk dat hij gaat proberen zichzelf van kant te maken.

Wanhoop neemt het over en hij beukt zijn volle lichaamsgewicht tegen de goedkope deur, maar dat is nog steeds niet genoeg om het slot aan de binnenkant te breken. Ik denk dat hij gaat proberen zichzelf van kant te maken.

"Matthyas!" schreeuwt hij, gooit zichzelf opnieuw tegen de deur. Dit keer maakt het een geluid alsof hout splintert, en hij probeert opnieuw aan de klink te trekken, tevergeefs. Zijn hart zit in zijn keel, dreigt hem te verstikken, te laten stikken. Ik denk dat hij gaat -

Deze keer, als zijn lichaam de deur raakt, zijn schouder pijnlijk knappend, geeft het mee. Er klinkt een schreeuw van krakend hout en de deur vliegt open, Raoul valt bijna naar binnen, redt zichzelf alleen door zijn witte knokkels om de klink. De wereld draait weer. Hij wenst dat het niet hoefde; hij wenst dat een zwart gat alles kon opnemen, wenst dat de realiteit zou ophouden te bestaan, wenst dat de tijd gewoon kon stoppen en nooit meer verdergaan, want daar,

Daar ligt Matthyas, op zijn zij met zijn kleine ledematen voor hem, bewusteloos en onbeweeglijk. Hij houdt zijn adem in en staart een moment met wijde ogen voordat er iets in hem overneemt en hij hijgend op zijn knieën valt naast het kleine lichaam van zijn twaalfjarige zoon. Zijn handen zweven doelloos boven de stille vorm, secondenlang, voordat hij probeert zichzelf te herpakken.

"Mat," zegt hij, dit kleine sprankje hoop binnenin hem bidt dat de jongen gewoon slaapt of doet alsof, alles behalve gewond of...

Er komt geen reactie en hij legt zijn hand op de bovenarm van de jongen, over de mouw van zijn shirt, en schudt hem iets minder zachtjes, terwijl hij met twee vingers van zijn andere hand de polsslag in zijn nek voelt. Trage en trage slagen pulseren tegen zijn vingertoppen en hij slaakt een snik, nog harder snikkend als zijn ogen op de lege pillencontainer vallen, ergens verspreid bij de tegenovergestelde muur, een of twee witte tabletten hier en daar.

"Nee," mompelt hij, draait zich terug naar zijn zoon; bleek van huid en met gesloten ogen, lippen gescheiden en blauw, amper ademend. "Nee, nee, nee, nee, nee."

De realiteit dringt dan pas echt door. Adrenaline, angst of een soort automatische vaderinstinct neemt het dan over, want hij haalt zijn telefoon tevoorschijn en draait 112, zet de luidspreker aan en zet hem met bevende handen op de vloer naast zich neer. Diezelfde handen haken dan onder de armen van zijn zoon en hijsen hem omhoog.

Zijn maag draait pijnlijk bij de manier waarop het kind slap tegen hem aan valt, het hoofd bengelend aan zijn nek als een pop. Hij snikt opnieuw en schudt zijn hoofd.

"Ik heb je, ik heb je. Blijf bij me, jongen. Ik kan je niet verliezen zoals mama," stamelt hij, de rug van de jongen tegen zijn borst leunend en een hand plat tegen de bovenkant van zijn borstkas houdend, basis van zijn nek, alsof hij een pasgeboren baby ondersteunt.

samengesteldWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu