Hoofdstuk 39

136 20 8
                                    

POV Dyla

'Aanvallen!' Roept David, maar het klinkt alsof het heel ver weg is.
Ik zie mensen langs me rennen, maar het lijkt alsof ze er niet echt zijn.
Ze zijn vage schimmen die langs schieten.
Ik kijk opzij, waar Eleios nog steeds staat.
Hij kijkt mij aan, en ik hem.
Dit kan niet.
De woorden blijven zich herhalen in mijn hoofd : verbannen uit Jenava verbannen uit Jenava verbannen uit Jenava verbannen uit Jenava verbannen uit Jenava verbannen uit Jenava verbannen uit Jenava verbannen uit Jenava...

Verbannen uit Jenava.

Eleios kijkt weg, en hij gaat mee met het strijdgewoel.
Voor ik het weet is het leger mij voorbij, en in de verte zie ik het strijdgewoel losbarsten.
'Nee...nee,nee,nee!' Fluister ik terwijl ik tranen in mijn ogen krijg.
Ik trek hard aan de teugels, waardoor mijn paard angstig achteruit begint te lopen.
Ik draai om en ik galoppeer weg, de tranen op mijn wangen negerend.
Dit kan niet, Cemal had gewoon zijn dag niet. Dat weet ik zeker!
Ik wou dat ik datzelfde wist....
Wat ik echt weet is dat de verbannings regel voor iedereen geldt.
Dat of de doodstraf...

Razendsnel galoppeer ik richting de Entropiaanse poort.
Ik ben langs het kamp gekomen en ben nu bijna bij de stad.
De bewaker die er in zijn eentje staat springt verbaast opzij als ik door de poort dender.
Achter me hoor ik geschreeuw terwijl ik door de straten snel, ik weet precies waar ik heen wil.
Om een hoek spring ik zo snel mogelijk van mijn paard af, en ik ren een zijweggetje in.
Dat zijweggetje komt uit op een grote weg, waarvan de tuinen van Entropia liggen.
Ik ren de beschutting van de bladeren in, waar ik me doorheen worstel.
Voor ik het weet sta ik voor de enorme gouden boom.

Eclypsa zit lachend naast David te kijken hoe ik de boom in klim, me proberen vast te houden aan het gladde goud.

Ik schud de herinnering van me af, niet nu, niet hier...
Ik loop de dichte begroeting in, 6 stappen naar voren, 3 naar links en nog 3 naar voren.
Een open plek. Een kleine open plek in de begroeiing, ongekend bij meeste mensen.
Hier val ik neer.
Hier laat ik het los.
Met luide snikken laat ik me in het groene gras vallen.
Ik hou mijn shirt voor mijn mond om het geluid te dempen, maar het stopt niet.
De tranen stromen over mijn wangen en de snikken knijpen mijn keel dicht. Dit kan niet.
Dit kan niet.
Ik druk mijn hoofd tegen mijn knieën.
Het is allemaal een droom, allemaal een nare droom.

'Gaat het?' Hoor ik Eclypsa's stem vragen terwijl ze haar hand op mijn schouder legt. Met een betraand gezicht kijk ik naar haar op.
Zonder iets te zeggen gaat ze naast me zitten, legt mijn hoofd op haar schoot en begint mijn haar door te kammen en te zingen.

'Die we zongen met de armpjes braaf gevouwen
Die liedjes zing ik nog als het zo uitkomt
Ze troosten me zo vaak bij nare dingen
Ik hoef dus niet te huilen of te pruilen
Ik heb altijd wel een liedje om te zingen
Moet dwalen, moet dwalen langs bergen en langs dalen
En daar kwam opeens een jager-jagerman en die heeft er een geschoten

Laatst is bij ons een stoet voorbij getrokken
Ze schreeuwden tegen mij met kwaaie ogen
Zeg op waar zijn ze, zijn ze al vertrokken
Ik heb ze toen maar gauw wat voorgelogen
Klikspaan, boterspaan je mag niet door mijn straatje gaan
Hondje zal je bijten, poesje zal je krabbelen

Ach wat is het koud geworden want de zon die schijnt niet meer
Kille wind waait uit het noorden, toch
Zie ik een grote beer, teddybeer teddybeer

Ik sluip zo'n beetje rond in alle stegen
Maar niemand die me helpt of op me wacht
Zolang ze me maar rustig laten zingen
Zal ik niet huilen ook al wordt het nacht
Alles in de wind, alles in de wind 't is maar een schipperskind
Alles in de wind, alles in de wind 't is maar een schipperskind

't Herkenningsfluitje met mijn vriendje
Ik snap niet dat hij maar geen antwoord geeft
Ik fluit hem nou toch al een dag of wat
't lijkt of hij zich verborgen heeft
De uil zit in de olme en hij ligt op straat koekoek, koekoek

Ik heb eigenlijk geen zin meer om te zingen
Het wordt te erg, mijn voetjes doen te zeer
Ik voel me ook zo vreemd en leeg van binnen
'k Weet ook eigenlijk geen vrolijk liedje meer
Groen is gras, groen is gras onder mijne voeten
'k Heb verloren mijn beste vriend
Komt een vogel gevlogen, vliegt steeds om me heen
Komt van zijn grafje, komt van zijn steen

Lieve vogel blijf bij me, ga niet van me heen
Dan zal ik zacht voor je zingen, dan ben ik niet zo alleen'

Alle tekst zit vers in mijn geheugen, alsof het gister is gebeurt, en niet 15 jaar geleden.
En met een zachte trillende stem begin ik te zingen.
Over het groene gras, de vogel, het huilen.
Ik zing, tot de hemel rood kleurt en mijn stem schor is.
Dan stop ik pas, het zingen stopt, net als de tranen.
En ik voel niks meer, ik ben leeg.

Zelf vind ik dit hoofdstuk niets, maar ik had beloofd dat er snel ene nieuw hoofdstuk kwam dus ja.

Gevonden door mijn broer (the kingdom)Where stories live. Discover now