Dag 10: Ontsnapping

756 43 6
                                    

Ik schrik wakker als ik de eerste noten van het liedje hoor. Gisteravond heb ik nog snel een wekker gezet, zodat ik op tijd klaar was om te ontsnappen. Vlug grijp ik mijn mobiel en zet de wekker uit. Hopelijk stond de wekker niet te hard en is er niemand door wakker geworden, behalve ik dan. Rustig ga ik op de rand van mijn bed zitten. Ik ontgrendel het scherm van mijn vertrouwde mobieltje en ik krijg een warm gevoel van binnen wanneer ik mijn achtergrond zie. Het is een foto van Zoë, Alex en mij op de trap in ons huis.

Mijn vinger glijd naar het icoontje 'contacten' en voor ik het weet krijg ik een lijst met al mijn contacten te zien. Mijn ogen gaan naar de eerste naam in de lijst. Alex v. Alphen. Ik klik op Alex' naam, maar net als ik hem wil gaan bellen bedenk ik me en kijk naar mijn bereik. Mijn glimlach vervaagt als ik zie dat ik geen bereik heb.

Gefrustreerd sla ik met mijn vrije hand op mijn kussen. Waarschijnlijk konden ze daarom met vertrouwen mijn telefoon teruggeven. Ik kan er toch niets mee en dat wisten ze vanaf het begin al. Ik stop met mijn nutteloze woede en loop naar de badkamer om mezelf op te frissen. Ik draai de kraan van de douche open en laat het warme water mij kalmeren. Na een korte, maar verfrissende douche kleed ik me weer aan en loop ik weer naar de slaapkamer. Op mijn bed ligt alles wat ik mee ga nemen. Het is niet veel, maar wel genoeg. Op mijn bed ligt mijn mobieltje, mijn notitieboekje en mijn tekenboekje. Het zijn de belangrijkste dingen die ik op dit moment heb.

Ik pak mijn telefoon en stop hem in de achterzak van mijn broek. Daarna pak ik de twee boekjes en stop ze onder mijn shirt. Daarna pak ik de oude schoenveter die ik nog in mijn schooltas had en bindt de twee boekjes ermee vast. Nu is alles wat mij tegen kan werken veilig en heb ik genoeg bewijzen tegen mijn ontvoerders. Net op tijd ben ik klaar want ik hoor het slot van de deur die toegang geeft tot mijn kamer. Vlug sluip ik met een hoge snelheid naar de deur en ga daar tegen de muur aan staan.

De deur wordt naar mijn kant toe geopend en ik hoor voetstappen die de kamer inlopen. Mijn hart klopt in mijn keel van adrenaline, maar mijn hoofd focust zich meer dan het ooit heeft gedaan. Het is nu of nooit. De voetstappen stoppen met lopen en ik weet dat dit mijn kans is. Ik raap al mijn moed bij elkaar en in één beweging kom ik achter de deur vandaan. Raphael staat achter de deur met een dienblad in zijn handen en hij ziet er geschrokken uit. Met een grote kracht komt mijn vuist op zijn kaak terecht en Raphael valt om. Hij kreunt en valt met het dienblad op de grond. Het glas met water spat uit elkaar, maar daar heb ik geen oog voor. Snel ren ik de gang op. Op de gang begin ik een kant in te rennen. Achter me hoor ik Raphael iets schreeuwen, maar door al de adrenaline die door mijn lichaam stroomt lijk ik het niet te horen.

Ik ren een hoek om en schrik als ik een grote en sterk uitziende man net zijn kamerdeur op slot zie doen. Hij kijkt mijn kant op als hij mijn voetstappen hoort en krijgt een boze blik op zijn gezicht. "Jij krijgt grote problemen, meisje." Zegt hij dreigend, maar zijn bedreigingen stoppen mij niet. Zonder nadenken ren ik op de grote man af. Het voelt alsof mijn voeten de grond niet meer raken, maar ik weet dat ze dat wel doen. De grote man voor mij komt steeds dichterbij en zijn verbaasde en geschrokken blik maakt mijn grijns nog groter.

Als ik dicht genoeg bij de man ben spring ik tegen de man, zodat wij samen omvallen en op de vloer terecht komen. De man raakt hard zijn hoofd tegen de vloer en raakt bewusteloos. Ik daarentegen land met mijn lichaam op de man en sta vlug weer op om verder te rennen. Mijn pols doet pijn, omdat hij dubbel is geklapt tijdens de val, maar ik negeer het nare gevoel dat het mij geeft. Achter mij begin ik schreeuwende stemmen te horen en luide voetstappen.

De stemmen worden steeds luider en ook de snelle voetstappen lijken dichterbij te komen. Even kijk ik achterom en zie net ongeveer vijf mannen de hoek om komen. Stuk voor stuk dragen ze een geweer. Mijn ogen worden groot als ik de wapens zie en ik kijk snel weer naar voren, zodat ik een tandje bij kan zetten. Op dit soort momenten vind ik het geweldig dat gym één van mijn beste vakken is. Ik hoor de mannen achter mij schreeuwen dat ze mij gevonden hebben.

In topsnelheid ren ik nog een hoek om en schrik als ik een vrouw zie lopen. Het valt mij nu pas op dat geen van alle een bivakmuts draagt. De vrouw schrikt ook van mij en weet duidelijk nog niet dat ik aan het ontsnappen ben. Ik ren op de geschrokken vrouw af en denk er zo door langs te rennen, maar dit heb ik helaas mis. De vrouw haalt plotseling een klein mes tevoorschijn en maakt een diepe snee in mijn rechterbeen. Ik schreeuw van de pijn en val op de grond van het hevige gevoel dat zich door mijn been verspreid. Toch sta ik snel weer op en blokkeer met mijn arm de vrouw die nog eens wilde toeslaan met het kleine mes. Met mijn vrije hand stomp ik haar in haar buik, waardoor ze ineenkrimpt. Met een soepele beweging sla ik het mes uit haar hand en grijp het van de vloer, waarna ik rennend mijn weg vervolg.

Ik ren nog een hoek om en kom aan in een grote ingang. Ik zie mijn uitweg en ren er snel heen. De hevige pijn in mijn bovenbeen probeer ik zo veel mogelijk te negeren, maar ik voel wel dat het me afremt. De deuren die mijn enige uitweg zijn komen steeds dichterbij. Nog even en ik ben uit het gebouw. Vanuit een andere gang zie ik nog meer gewapende mannen de hoek om komen. Mijn hart klopt in mijn keel, maar ik geef niet meer op.

Met mijn linkerhand duw ik de deur naar buiten open en ik ren een grote parkeerplaats op. Mijn lichaam zegt mij te stoppen, omdat ik nu vrij ben, maar mijn hoofd weet wel beter en zegt me dat ik nog steeds verder moet om mezelf veilig te kunnen verklaren. Mijn linkerhand die nog vrij is gaat naar mijn achterzak en ik voel mijn mobiel nog op zijn plek zitten. Door het hijgen heen begin ik kort te lachen van opluchting. Nu kan ik voor hulp bellen wanneer ik veilig ben.

Na de parkeerplaats doemt een bos op en achter me hoor ik nu weer mensen schreeuwen. Ik kijk achterom en zie een hele groep van mannen en vrouwen met wapens mij achtervolgen. Snel kijk ik weer voor me en zie het bos steeds dichterbij komen.

Ik duik in elkaar, maar ren wel verder als ik een harde knal hoor. Als ik achter mij kijk zie ik dat er op mij word geschoten. Ik probeer nog iets harder te rennen en met veel moeite lukt dit ook. Weer duik ik even in elkaar als ik schoten hoor. Een helse pijn gaat door mijn gewonde been en ik voel de plek waar de kogel in mijn been zit branden. Nooit heb ik geweten dat mijn hart zo snel kon kloppen en eindelijk bereik ik het bos.

Het bos is dicht begroeid en hier is het onmogelijk om iemand neer te schieten. Behendig ontwijk ik bomen en spring ik over takken op de grond heen. Soms kijk ik even snel achterom, maar dan zie ik niemand. Wel hoor ik de schreeuwende stemmen van mensen die mij achtervolgen. Langzaam sterven ze weg en dat is een goed teken voor mij. Nu weet ik dat zij zich niet zo snel kun voortbewegen in het bos. Iets waar ik wel erg goed in blijk te zijn.

Na nog lang gerend te hebben hoor ik al een tijd geen stemmen meer en langzaam maar zeker rem ik af. Lopend pak ik mijn mobiel uit mijn zak en bel de eerste persoon die ik in mijn hoofd krijg. Ik hijg en kijk naar mijn been waar zich grote bloedvlekken zijn gaan vormen. Strompelend loop ik verder terwijl ik mijn mobiel hoor overgaan.

"Hallo, met Zoë van Alphen." Hoor ik aan de andere kant van de lijn en ik weet dat ze weer eens niet op haar scherm heeft gekeken voordat ze opnam.

"Zoë." Krijg ik met moeite uit mijn mond. "Met Eva. Zoë, ik leef." Zeg ik hijgend en tranen rollen over mijn wangen.

"Eva? Eva, waar ben je?" hoor ik Zoë bezorgd zeggen en niet veel later hoor ik ook zachte snikken. Ook ik begin te snikken door het hijgen heen. Mijn zicht vervaagd en ik word langzaam duizelig.

"Zoë, je moet me helpen. Je moet me komen halen." Snik ik bang door de telefoon en nu beginnen er ook zwarte vlekken voor mijn ogen te komen.

"Eva, ik weet niet waar je bent. Je moet me vertellen waar je bent." Snikt Zoë vanuit de andere kant van de lijn.

"I-ik weet niet waar ik ben. Ergens in een dicht begroeid bos. Ze hebben me ontvoerd met een donkerblauw busje." Hijg ik door de telefoon en mijn ogen worden zwaar. Ik strompel zo goed als ik kan verder en houd me vast aan bomen.

"Zoë." Zeg ik voordat ik op de grond val en bewusteloos raak met mijn mobieltje in mijn hand.

30 dagen in Hell (voltooid)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu