2.2 'Ze is van mij!'

1.6K 54 0
                                    


Op het moment dat ik haar zag, wist ik dat ze van mij was: het Aziatische meisje dat de handen vast hield van een andere jongen.

Een lage grom verliet mijn bek. Raak haar niet aan dacht ik. Ze is van mij!

Het liefst wilde ik tevoorschijn komen en mijn zielsverwant bij hem vandaan halen, maar ik was in wolfvorm, dus dat was niet een slimme beslissing: ze waren mensen. Als ik ertussen in sprong, schrokken zij zich dood.

Onze zielsverwant is mens? Vroeg mijn wolf Collins verbaasd.

Kan je het niet ruiken? Ze heeft duidelijk een menselijke geur.

O ja, hoorde ik hem in mijn hoofd zeggen. Dan kunnen we niet met haar in wolfvorm rennen...

Hij klonk verdrietig.

Alsnog zei ik tegen Collins. Het kan me niet schelen. Ze is onze mate. Bovendien kan ze op onze rug.

Collins fleurde daarvan op.

We werden allebei nog vrolijker toen we zagen dat dat *** joch weg ging.

Plotseling voelde ik een duw. Niet tegen mijn lichaam, maar tegen mijn geest. Collins nam mijn lichaam over. 'zielsverwant,' sprak Collins. Kwispelend stapte hij, en ik dus ook, op haar af.

Onze zielsverwant trok een dolk uit haar laars. Mijn ogen vergroten zich. Wat de hel! Collins leek hierdoor ongedeerd. Hij sprong boven op haar en kwispelend van plezier.

Ach ja, ik kon nu toch niet meer terug.

Zonder te overleggen duwde ik hem terug en nam ons lichaam weer over. Ik gromde: 'ik heb je gevonden. Mijn zielsverwant.'  De woorden sprak ik in een onmenselijk gegrom, dus het was onmogelijk dat zij dit had verstaan. Toch voelde het goed om hardop te zeggen. Na 17 lange jaren had ik haar eindelijk ontmoet.

Wacht. Ze wilde me toch vermoorden?

Ik keek haar aan. In haar ogen was geen kilte meer te lezen. Meer irritatie. Ineens schudde ze met haar hoofd en beet peinzend op haar lip, alsof ze probeerde haar gedachte op orde te krijgen. Ik vond het schattig.

'Hé,' mompelde ze na enkele ogen blikken. Haar stem klonk laag en donker, maar je kon alsnog horen dat ze een vrouw was. Ik hoorde ook iets van een vreemd accent in haar stem. Het klonk mooi. 

'Kan je van me af gaan en naar mensenvorm transformeren?' Vroeg ze in Argendish. Dat was de universele weerwolven taal.

Toen drongen haar woorden tot mij door: huh? Wat?

Onze zielsverwant is mens. Waarom spreekt ze onze taal? Hoe kan ze dan over zielsverwanten weten? Vroeg Collins.

Tenzij...

Mijn blik dwaalde naar de dolk in haar handen. Het was dubbel mes met kleine zwarte gaatjes in het midden. Op de hilt was een toren onder de volle maan afgebeeld. Dit was een dolk van de Eikhart Toren. Het was gemaakt door de wezens van de nacht.

.. was zij een jager?

Uit mijn keel kwam een verschrikt piep geluid, waardoor ze moest lachen.

'Sorry,' snifte ze. 'Maar die snuit. Hilarisch.'

Met samen geknepen ogen keek ik haar aan. Niemand maakte grapjes over mijn snuit.

Ik transformeerde voor haar neus terug in een mens. Ondanks mijn leeftijd was ik lang en redelijk gespierd, dus torende ik boven haar uit. 

Ze leek niet onder de indruk. 

Ik had half verwacht dat ze ging schreeuwen, flauwviel of zou wegrennen, omdat ik getransformeerd was, maar dat gebeurde niet. 

Natuurlijk niet. Niet iedereen kon zo'n wapen bemachtigen, laat staan gebruiken. 

Ik haalde mijn handen door mijn zwarte haren. 

'Wacht even,' zei ze, terwijl ze zich bukte bij een boom. Ze raapte wat op en gooide een plastic zak toe. Er zaten kleren in. Duidelijk mannen kleren. Ik trok ze aan, maar bleef haar bevreemd aan kijken. Hoe wist ze dat roedels kleren lieten rond slingeren op hun territorium?

Mijn mate was veel mystrieuzer dan ik had verwacht.

'Ik ben Ayamé,' zei ze en stak haar hand uit.

'Justin,' antwoordde ik, sprekend in Argendish, terwijl ik haar hand beetpakte. Die was klein en koud, maar alsnog zacht. Zelfs door de koud heen kan ik de elektriciteit van onze aanraking voelen. Ik huiverde van verruk.

Alsof het de normaalste zaak van de wereld was, vroeg Ayamé: 'wie ben jij? Je bent een alfa, maar je bent niet de leider van de Sneeuw Roedel.'

'Nee,' beaamde ik blozend. 'Ik ben de alfa van een andere roedel. Ik ben hier vanwege ons vredesverdrag. Maar eh, je bent een mens. Hoe weet jij over weerwolven en zielsverwant?' Maar nog belangrijker: 'hoe heb jij die dolk gekregen?'

'Het is dus niet waar dat alfa's dat kunnen ruiken,' mompelde ze binnesmonds.  'Goed om te weten.' Daarna, alsof ze besefte dat ik er ook nog was, beantwoorde ze mijn vraag. 'Ik ben geen mens. Nou, niet volledig. Ik ben een halfbloed: half mens, half weerwolf.'

Ik staarde haar aan. Mijn mond viel open van verbazing. Halfbloeden waren zeldzaam. Deels vanwege...

Ik slikte ongemakkelijk.

'En dat ding?' Ik gebaarde naar de dolk.

'O, dit? Het is een cadeautje van een vriend.' Ayamé grijnsde en stak de dolk terug in haar laars.

Vreemd. Zeer vreemd. Als ze geen jager was, maar een halfbloed, was het zeer ongebruikelijke dat ze zo iets droeg.

'Wie?' Nee, de echte vraag was: 'waarom?'

Ayamé glimlachte onheilspellend, maar antwoordde niet.

Ik wilde erop door vragen, maar ik had het gevoel dat ze me niet ging antwoorden. Dus liet ik het daarbij rustte, maar ik hield in gedachte dat ze dat ding nog steeds in haar laars had.

'Luister,' zei ze. 'Mijn familie zijn mensen en weten niets over dit weerwolven gedoe. Hen dat vertellen is geen optie. Ik snap dat je verwacht dat ik onmiddellijk met je mee kom, maar dat kan niet. Ik woon nog steeds bij me vader. Als hij ontdekt dat ik weg ben, flipt hij. We moeten dit dus rustig aandoen.'

Mijn hersenen moesten dit even verwerken. Collins daarin tegen blafte: echt niet. Ze moet met ons mee! Eigenlijk was ik het met hem eens, maar ze keek me zo smekend aan. Tegen dat gezicht kon ik geen nee zeggen.

Ineens herinnerde ik me de jongen van net. Hij had haar handen vastgehouden. Ik gromde en greep Ayamé stevig vast. 'Wie was die jongen daarnet?'

Ayamé keek me sprakeloos aan. Ze deed een stap naar achter en vroeg: 'wat? Jaloers?'

Ik staarde haar kwaad aan. 'Je bent van mij!' Verklaarde ik. Ik wilde haar vastpakken, maar Ayamé voorzag dat en sprong naar achter. Ik grauwde woest.

'Justin,' zei ze. 'Ik zal het meteen duidelijk maken. Ik houd niet van hebberig gedrag.' Ze keek me strak aan. 'Dus,' mompelde ze. 'Als je wilt dat ik antwoord: kalmeer.'

Ik voelde dat Collins probeerde over te nemen (hij was nogal op zijn teentjes getrapt), maar ik duwde hem terug. 'Prima,' siste ik met moeite. 'Wie is hij?'

Ayamé grijnsde door mijn antwoord, maar daarna werd die al snel verplaatst door een serieus gezicht. Mij hart begon sneller te kloppen. 'Hij is...' dramatische pauze. 'Mijn broertje.'

Het eerste gevoel dat over me kwam was opluchting. Broers hadden geen romantische gevoelens voor onze zielsverwant. Daarna voelde ik argwaan. Niet dat ik haar niet geloofde, maar ze leek totaal niet op hem.

Ayamé leek mijn gedachte te kunnen lezen. 'Hij is mijn half broer,' zei ze. 'van mijn vaders kant.'

'Lijk je dan wel op je moeders kant van de familie?'

Haar gezicht verduisterde. 'Ik leek er op. Niet dat veel uitmaakt. Ze zijn allemaal dood.'

Ik keek haar medelijdend aan, maar vroeg er verder niets over. Ik wist hoe het voelde om als je iemand verloor.

Het leek mij het beste om op een ander onderwerp over te gaan. 'Dus,' zei ik. 'Hoe wil je dit aanpakken?'

De alfa en de halfbloed (✔)Where stories live. Discover now