Ik klom de boom weer uit en rende naar Brechje en Tony toe. Zij hadden natuurlijk alle hoop gericht op de stad die daar misschien zou zijn. Het was stom om dan het nieuw te krijgen dat die stad er eigenlijk helemaal niet was.

Tony lag al op de grond en Brechje was langs het water bezig vallen te zetten. Ik zuchtte en riep haar naar ons toe. Belangstellend keken ze me aan. Ik zei: 'We kunnen niet naar de stad toe, daar is ook gebombardeerd. Je hebt gelijk Brechje, we moeten hier weg!'

Ik hoorde hoe ze begon te huilen en lichtelijk in paniek raakte. Ze zei, tussen de snikken door: 'Ik ... al die kilometers die we gelopen hebben, helemaal voor niks. Wat moeten we nu?'

Ik merkte dat er ook tranen over mijn wangen stroomde. Het was inderdaad alles voor niets (all for nothing ♥). Allemaal konden we bijna niet meer, het ergste was de honger natuurlijk. De dorst was op dit moment minder.

'We moeten de stad juist wel in!' zei Tony ineens en hij leunde op zijn arm. Niet-begrijpend keek ik hem aan en hij vervolgde: 'We moeten opzoek gaan naar een kaart, rugzakken en een supermarkt met ingeblikt eten. Al het normale eten zal wel bedorven zijn.'

En hij had gelijk. Hij had zo enorm gelijk dat ik in de lach schoot. We hadden nog een kans om niet weer zo lang te lopen! Ik gaf hem gelijk en hij glimlachte. Het kwam zo toch nog goed.

De volgende ochtend gingen we expres pas weg nadat iedereen helemaal had uitgeslapen. Met de gedachte dat het misschien nog goed zou komen, had ik goed geslapen. We dronken tot we niet meer konden en begonnen aan de wandeling. Het was vijf kilometer, dus na ongeveer één uur zouden we er moeten zijn.

'Als het kan,' begon ik, 'zullen we dan een aantal dagen in de stad blijven?' Instemmend geknik volgde en ik glimlachte. We hadden al een paar kilometer achter de rug en als je goed keek zag je al het grijs van de stad verderop. Het was niet ver meer en dit gaf ons moed. We liepen stevig door en al snel kwamen we de eerste zombies tegen. We keken om ons heen op zoek naar wapens. Omdat Tony de enige was met een mes in zijn, Brechje de enige was met een geweer en ik de enige was met niks, ging iedereen dus voor mij wat zoeken. Ik pakte uiteindelijk maar gewoon een tak op en met het mes van Tony sleep Tony er een scherpe punt aan. Dit alles gebeurde in een paar minuten, dus de zombies waren maar een klein beetje dichterbij gekomen.

'Als we stil zijn zien ze ons niet,' zei Brechje en de komende minuten zou er geen gesprek tussen ons te voeren zijn. Met mijn kiezen stevig op elkaar geklemd hield ik de tak voor me en wachtte tot er een zombie bij mij in mijn buurt kwam.

Na een aantal in het hoofd gestoken te hebben, waren we alweer dichter bij onze overwinning: in de stad komen. Het werd steeds drukker en Brechje had ook maar besloten een tak te pakken zodat de kogels niet snel op zouden gaan. Dat was slim. Dus allemaal de zombies in hun hoofd stekend kwamen we verder. Tot we bij een lage muur uitkwamen. De zombies konden er niet overheen, voor ons was het eigenlijk ook net te hoog. Ik zei: 'Ik ga als laatste. Ik geef jullie wel een zetje.'

Natuurlijk waren ze het hier mee eens, dus als eerste zette Brechje haar voet in mijn handen en duwde ik haar omhoog. Ze kwam zittend op de muur terecht. Ondertussen had Tony al was zombies vermoord die naar ons toe waren gekomen. Nu was het zijn beurt om op de muur te komen. Eerst staken we nog een paar zombies in het hoofd en daarna duwde ik Tony zo snel als ik kon op de muur. Toen ik opkeek waren er weer heel veel zombies. Maar ik was alleen, dus het werd moeilijk om ze snel allemaal weg te krijgen.

Er lagen al overal lijken, maar het zouden er dus alleen maar meer worden. Brechje en Tony staken beide hun handen uit zodat als er een gaatje zou zijn, ik er op zou kunnen springen. Uiteindelijk met mijn rug tegen de muur aan staand, voelde ik hoe mijn schouders werden beetgepakt en ik op de muur werd getild. Ik gaf een dankbaar knikje aan ze en we draaide ons om. In dit gedeelte van de stad was het rustig. Stukken gebouw lagen op de grond en ik vroeg me af hoe het in mijn dorp zou zijn. Waarschijnlijk niet veel anders.

Allemaal naar dit tafereel kijkend, zuchtte we. De wereld was zo veel anders geworden. Ik klom van het muurtje af en stak de zombie die ons al de hele tijd had willen pakken door zijn oog heen. Bloed spatte weer op mijn lichaam en zuchtend liepen we verder. In de eerste straten waren bijna geen zombies te bekennen. Maar hoe dieper we de stad in kwamen, hoe meer er waren. We waren ook al een hoop winkels tegen gekomen, maar allemaal niet wat we zochten. Winkels met sportkleding, snoepwinkels en bakkers waarbij het brood bedorven was bijvoorbeeld. Het was vermoeiend om elke keer weer teleurgesteld te worden. Nadat we bij een bloemenwinkel voorbij waren gelopen ging ik op de grond zitten. Huilend zei ik: 'Als we nog verder moeten, hebben we elke keer meer kans om dood te gaan.'

Ze stemde hiermee in en gingen naast me op de stoeprand zitten. Ik keek om me heen, misschien dat ik nog wat speciaals zag. Waar we net vandaan kwamen waren alweer zombies verschenen. Een paar meter verder op was opnieuw een soort kruising, daar liepen een hoop zombies. Misschien dat ik steegjes die naar rechts en links zouden lijden nog wel meer waren. Als we rechtdoor zouden lopen, dan was verderop een plein. Waarschijnlijk zou daar gewoonlijk de markt worden gehouden. Het was er één grote bende: plastic zoals flessen en verpakkingen, glas, heel veel zand en grind. En dan natuurlijk nog 'stukken gebouw'. Het klonk zo stom, maar het was letterlijk zo. In het midden van het plein was een fonteintje, die uitstond. Helaas. Ik zuchtte en stond maar op.

'Waarschijnlijk staan er langs het plein veel winkels, laten we daar opsplitsen en zoeken nadat we een tassen winkel hebben gevonden.' Opperde ik en iedereen stond op. Blijkbaar vonden ze het een goed idee. De zombies die we tegen kwamen in hun hoofd stekend, kwamen we dichterbij. Uiteindelijk waren we op het plein. Ik zag nu ook een soort krater. Dat was ook de reden dat al het zand en steen over heel het plein verspreid lag en dag het fonteintje het niet meer de. De krater was maar een paar meter diep en breed. We liepen er om heen en op dat moment kwam er ook een tassenwinkel in zicht. Maar niet zomaar een tassenwinkel zou blijken.

Rennend observeerde ik de omgeving. Toen we voor de winkel stonden gluurde ik naar binnen toe. In deze winkel werd wel meer verkocht dan alleen tassen en rugzakken: het was een winkel voor als je ging survivallen. Handig. De winkel was al geplunderd, maar nog steeds waren er spullen die wij goed konden gebruiken. Allemaal apart gingen we op onderzoek uit. Ik ging het linkse pad in.

Aan mijn linkerkant hingen grote rugzakken voor lange wandeltochten. Er hingen er een stuk of vijf, ik pakte drie dezelfde. Snel gooide ik ze naar de rest toe en deed 'm toen bij me achter op de rug. Ik keek nu naar rechts toe. Daar hingen allemaal klein dingen die heel erg handig waren, zoals zaklampen, zakmessen en kleine pannen. Ik pakte vijf zaklampen, alle overige zakmessen, twee kleine pannetjes en nog veel meer tot mijn voorste vak helemaal vol zat. Daarna liep ik verder. Daar hingen de tenten. Ik pakte twee tenten -ze waren opgevouwen en in een plastic hoes gestopt- en stopte die in het middelste vak. Links hingen nog meer rugzakken. Ik kwam uit bij de kassa waar de rest ook op me stond te wachten. Hun rugzakken zagen er ook goed gevuld uit. Nu konden we opzoek gaan naar een supermarkt.

'Brechje en Lisa gaan naar de supermarkt op de hoek, ik ga kleding zoeken. Afgesproken?' zei Tony en ik knikte. Mij zou het toch weinig uitmaken. Tegelijk liepen we de winkel uit, Tony naar links, Brechje en ik naar rechts. Al snel kwam de kleine supermarkt in zicht en we rende er op af. Ook deze winkel was geplunderd en er was nog een beetje over. We liepen door de deur heen -het glas was weg door waarschijnlijk de druk van de bommen- en begonnen aan onze zoektocht naar voedsel en drinken. We vonden weinig voedsel in blik -wel genoeg om een paar dagen van te leven-, maar wel veel gewoon voedsel wat inderdaad bedorven was. Het stonk gigantisch en mijn neus dichtknijpend liepen we naar de medicijnen toe. Ik pakte drie pakjes paracetamolletjes en nog wat pillendoosje die Brechje me aanwees. Daarna liepen we naar de vriesvakken toe. Hier was alles bedorven. Het stonk er zó erg dat zelfs mijn neus dichtknijpen geen zin had. Zuchtend liepen we zo snel als we konden deze gang door en kwamen uit bij het drinken. We namen wat flessen bier voor Tony mee en heel veel flessen water en ranja voor ons. Uiteindelijk stond er nog amper drinken. Tevreden liepen we de winkel uit, tot we zagen dat de horde zich had verplaatst naar het plein waar we overheen moesten. Tony en wij zaten gescheiden, misschien wel voor altijd. Als hij niet snel genoeg voedsel en drinken zou krijgen, zou hij zeker sterven.


een lang hoofdstuk omdat ik nu naar beneden moet en de auto in: ik ga naar de camping voor een paar daagjes! Hoop dat jullie het weer een leuk hoofdstukkie vinden ;)

Ik heb trouwens ook een nieuwe inleiding, hij is heftig volgens Evy (sorry je tag vergeten xD) maar hoke. Misschien een kijkje nemen?


ZielloosWhere stories live. Discover now