Hoofdstuk 41

86 11 0
                                    

Tatsjara

In stilte komen Sam en Tatsjara thuis. Wat ze tegen de rest moeten zeggen weten ze niet. Voor maanden waren ze niemand tegen gekomen, of hadden ze zelfs maar iemand gezien. En nu, en de persoon die ze tegenkwamen, het is zo onwerkelijk. Tatsjara blijft denken over het verleden, over hoe ze Sam en Damianos leerde kennen, en hoe ze vriendinnen werd met Helene. Het lijkt zo lang geleden maar is dat eigenlijk niet. Ze hadden altijd al kattenkwaad uitgehaald en het liep ook lang niet altijd uit de hand. Ze wisten altijd weg te komen, Tatsjara’s moeder had haar gewaarschuwd, het was goed zolang ze niet gepakt kon worden. En daar heeft ze zich al die jaren aan gehouden. Toch werden ze alle drie ouder en langzamerhand begonnen ze steeds minder te stelen, het kattenkwaad bleef wat langer, maar verdween uiteindelijk ook. Ze wonen immers in een klein dorp, erg veel is er niet te halen. Vrienden zijn ze al die tijd gebleven.

‘Zullen we ze maar niets zeggen?’ vraagt Sam.

‘Ja, is goed,’ zucht Tatsjara. Ze lopen de trap op en komen uit in de woonkamer.

‘Hoe was het water halen? Heb je genoten van de frisse lucht?’ vraagt vader.

‘Goed en ja,’ antwoord Tatsjara. ‘Het was een wandeling vol verrassingen.’

‘Mooi, mooi. Een leven zonder verrassingen is niet echt het leven, daar zou het veel te saai voor zijn,’ antwoord hij. Tatsjara geeft Sam een veelbetekenende blik.

‘Zeg dat wel vader, zeg dat wel.’

De rest van de dag verloopt rustig, maar tegen de avond vindt Tatsjara het genoeg. Ze wil duidelijkheid in een onduidelijke situatie. Ze neemt Sam mee naar buiten, naar de open plek. De maan staat hoog aan de hemel en geeft een matte weerspiegeling op het ijs in het meer. De bloemen die hier ooit stonden, straalden, warmte brachten, zijn nu verstopt onder een deken van sneeuw. Een deken die zowel warm als koud kan zijn.

‘Wat moeten we doen Sam? Wat kunnen we doen?’

‘We kunnen niets anders doen als afwachten wat er gaat gebeuren. Je kunt de acties van Damianos niet voorspellen, het heeft dus geen nut om nu plannen te gaan maken.’

‘Daar heb je gelijk in, maar…’

‘Geen gemaar, jij moet het laten gaan. Ik zie dat je vaak moe bent en dingen met een weggestopte grimas doet. Ik moet op je letten, weet je nog? Nou, dat doe ik nu. Laat het maar aan mij over.’

‘Maar…’ Verder komt ze niet, ze wordt tot zwijgen gebracht door de blik van Sam. ‘Nou, vooruit dan maar,’ zegt ze uiteindelijk.

De volgende dag, om dezelfde tijd als de dag daarvoor, staan Sam en Tatsjara, hand in hand, samen bij de rivier. Tatsjara probeert rustig in- en uit te ademen en kijkt ondertussen steeds de bosrand af.

‘Hé, het komt wel goed hoor,’ zegt Sam. Tatsjara kijkt hem aan en knikt, maar gaat gewoon door met hetzelfde gedrag als daarvoor.

‘Daar zijn ze,’ fluistert Tatsjara na een tijdje als ze Damianos en Helene door de bomen aan ziet komen lopen. Sam geeft een kneepje in haar hand en kijkt haar aan met een blik die zegt dat alles goed is.

‘Tatsjara, Samuel! Jullie zijn het echt!’ roept Helene uit en ze komt op ze afgerend. Ze vliegt Tatsjara om de hals. ‘Dat jullie nog leven! Ik dacht dat Damianos het mis had, ik kon het niet geloven, maar jullie zijn het echt!’ Ze laat Tatsjara weer los en kijkt naar haar buik. ‘Wow, meid, wat een buik. Die had ik niet zien aankomen, maar dan zijn jullie wel Sam en Tatsjara, het liefdeskoppel wat de meeste kansen heeft in vergelijking met elk ander stel in het dorp. Iedereen wist dat het eraan zat te komen, maar dan nog, jullie zijn niet getrouwd. Of hebben jullie dat stiekem gedaan? Nee, dat zouden jullie niet doen zonder ons erbij, dat weet ik zeker! Maar dan nog, het moet eigenlijk wel gebeuren voor dat het kind er is, vinden jullie ook niet? Het zou slecht zijn voor de reputatie als jullie dat niet doen, alhoewel, het zou best passen bij de reputatie die hij vroeger had.’

‘Eh…,’stamelt Tatsjara.

‘Oh meid, daar heb je natuurlijk nog niet over nagedacht. Maar waar heb je dan al die tijd wel over nagedacht? Aan ons? Hebben jullie ons gemist? Wij jullie wel hoor en al die tijd denken dat jullie dood waren, het was al zo vreemd dat je vader zo plotseling verdween. Wij schreven het af aan jullie dood, wat dus helemaal niet jullie dood was, betekend dat dan dat hij bij jullie leeft? En hoe zit het met je zussen Tatsjara, leven die ook nog?’

‘Eh…,’stamelt Tatsjara weer.

‘Helene, laat haar even op adem komen, het is ook de eerste keer in tijden dat zij jou weer ziet,’ begint Damianos.

‘Oh, natuurlijk, sorry,’ zegt ze. ‘Samuel, wat goed om jou ook weer te kunnen zien.’ En dan geeft ze hem ook een knuffel. Als ze hem weer loslaat heeft ze een grote glimlach op haar gezicht. ‘Kijk dan toch,’ begint ze en ze houd haar handen voor haar borst, ‘ze leven nog.’ Een traan rolt over haar wang naar beneden.

‘Ja, dat zijn we nog,’ antwoord Tatsjara.

‘Kijk eens, hier zijn de dekens, die was ik bijna vergeten,’ zegt Helene en ze pakt de spullen uit een grote tas. In de verte hoort Tatsjara een maar al te bekend geluid. Heel even kijkt ze in de richting waar het geluid vandaan kwam, maar al snel richt ze haar blik weer op Helene. Met een glimlach neemt ze de dekens aan en bedankt ze haar oude vriendin.

‘Het is tijd dat we gaan,’ begint ze.

‘Wat? We hebben elkaar maanden niet gezien en je wilt zo snel al weer weg? Wat is er aan de hand?’ reageert Helene.

‘Ze zullen er wel een goede reden voor hebben, nietwaar Samuel?’ zegt Damianos.

‘Ze is hoogzwanger, het is beter dat ze niet te lang buiten is in deze kou,’ antwoord Sam.

‘Zie je, Helene, ze hebben een goede reden,’ zegt Damianos en hij slaat een arm om Helene heen.

‘We moeten nu echt gaan,’ zegt Tatsjara opnieuw, ze loopt naar Sam en pakt zijn hand beet.

‘Tot ziens,’ zegt Sam en hij begint weg te lopen.

‘Wat is er aan de hand,’ fluistert hij zo zacht dat alleen Tatsjara hem kan horen.

‘Daar is het!’ horen ze Damianos achter hen roepen. Ze draaien zich om, in de verte kunnen ze een enorme vogel met gloeiende vleugels zien vliegen.

‘We moeten het vangen, blij dat ik mijn speren bij me heb,’ zegt Damianos en hij haalt ze uit de struiken.

‘Oh, nee, Annabel, wat doe je hier?’ fluistert Tatsjara. Damianos begint zijn pijlen te schieten, hij is goed en raakt haar steeds bijna. Annabel maakt angstige geluiden, maar kan door de takken in dit bos niet omhoog.

‘Nu heb ik je,’ zegt Damianos en hij legt zijn laatste pijl klaar.

‘Je kunt het schat!’ roept Helene.

‘Echt niet,’ zegt Tatsjara zachtjes en ze wenkt naar een boom. Hij begint te kraken en niet veel later valt hij om.

‘Kijk uit!’ roept Helene en ze duwt Damianos uit de weg, zelf rent ze richting Sam en Tatsjara, haar oog valt op de blauw oplichtende ketting rond de nek van Tatsjara. Met grote ogen kijkt ze haar aan.

‘Damianos we moeten gaan,’ zegt ze.

‘Wat? We moeten nu achter dat wezen aan!’ reageert Damianos.

‘Nee, we moeten nu gaan,’ zegt ze en ze pakt zijn arm beet. Ze trekt hem zonder ook maar op een antwoord het bos in en begint driftig tegen hem te fluisteren.

‘Waar ging dat om?’ vraagt Sam.

‘Ze heeft mijn ketting gezien,’ zegt Tatsjara en ze kijkt haar weglopende vrienden na. ‘Ze weet van de kracht af.’

Fenixoog - VerbondenWhere stories live. Discover now