Hoofdstuk 16

182 14 0
                                    

Ik zit op de steen, kijkend naar Can, die Derren aan het bellen is. Nee, het is niet goed om zomaar in dat gat te klimmen, we moeten er iemand bijhalen die er meer verstand van heeft. Iemand zoals Derren. Can’s grote broer. Zucht.

‘Caaan! Ben je bijna klaar met bellen?’ vraag ik hem.

‘Wacht even Derren,’ Can bedekt met zijn hand zijn mobiel, ‘Medie, wil je alsjeblieft niet zo irritant doen?’

‘Oké, ik zal er mee ophouden.’ Ik kijk hem onschuldig aan.

‘Dank je,’ hij draait zijn rug weer naar me toe en begint weer door zijn mobiel te praten.

‘Ja Derren, ik weet dat dit je examenjaar is en je moet leren enzo, maar dit is even iets belangrijker, of nouja, niet belangrijker, maar.. Je hebt vast wel zin in wat afleiding.’ Zegt Can. Er komt wat gemompel uit de mobiel, en dan bergt Can hem weer op.

‘Hij komt eraan,’ zegt hij dan met een tevreden glimlach op zijn gezicht.

‘Mooi. En wat gaan wij doen in de tussentijd?’

Can denkt even na en ik probeer in zijn hoofd te kijken. Hij doet dat ook bij mij, dus waarom zou ik het niet bij hem mogen doen?

Eten halen? Eten, jemig ik heb honger.

Ik begin hard te lachen. ‘Serieus, het enige waar jij aan denkt is eten?’

‘Medie! Niet in mijn hoofd zitten!’

‘Irritant is dat hè?’

‘Ja,’ Can kijkt me glimlachend aan, ‘Dit keer win jij, ik zal niet meer in je hoofd zitten.’

‘Dank je.’

‘Alsje.’

‘Maaruhm,’ ik sta op van de steen en loop wat dichter naar Can toe, ‘Jij hebt dus honger?’

‘Ja, ik heb honger.’

‘Oké, en wat wou je daaraan gaan doen?’

‘Ik heb werkelijk geen idee.’

‘Nou, daar schieten we ook lekker veel mee op.’ Ik ga weer op de steen zitten en Can komt naast me staan.

‘Schuif eens op.’ Ik doe wat hij zegt en schuif een stukje op zodat Can naast me kan komen te zitten.

‘Dus eigenlijk zijn wij allemaal familie van elkaar?’ vraag ik.

‘Ja, als het goed is wel.’

‘Dus dan moet jij mijn achter-achter-achter-achter-achter-achter-achter..’

‘Ho maar, ho maar!’ Can moet lachen. ‘Maar ja, je hebt gelijk. Ik ben jouw achter-achter-nogwat-neef.’ Hij leunt wat naar achteren en laat de zon op zijn gezicht schijnen. Ja, ik kom uit een knappe familie.

‘Daar zijn ze,’ Derren’s stem verpest dit mooie moment.

‘Oh ja! Ik zie ze al.’ Breas komt achter Derren uit de bomenrij, op de voet gevolgd door Kemal. Natuurlijk, breng iedereen maar meteen mee.

‘Ook al ben ik hier al een paar keer geweest, het verbaast me iedere keer weer hoe mooi het hier is,’ zegt Breas. Derren heeft haar deze plek dus ook al laten zien. Niet dat dat me verbaast.

‘Dus, lief tweelingbroertje van me,’ Kemal komt op Can aflopen, ‘Jij denkt zomaar mijn auto te kunnen gebruiken.’

‘Jouw auto? Volgens mij hebben we hem toch echt samen gekocht.’

‘Broertjes, broertjes toch. Geen ruzie maken.’ Breas begint te lachen om Derren. Nee, hij is niet grappig. ‘Laat maar zien, Can. Waar is dat mysterieuze gat?’

Fenixoog - VerbondenWhere stories live. Discover now