Hoofdstuk 37

127 12 2
                                    

Tatsjara

 Je zou zeggen dat mensen die zichzelf verstoppen van de buitenwereld vaak tijd over hebben, rustig zitten, veel nadenken en praten met elkaar, maar het dus eigenlijk nooit druk hebben, denkt Tatsjara. Toch is dat hier niet zo, natuurlijk is er wel tijd om te praten en na te denken, zo nu en dan kun je even rustig zitten, maar het werk wat nog gedaan moet worden zal niet snel weglopen. Zo moet er eten en drinken verzameld worden, moet er kleding hersteld of gemaakt worden. Ook is het oefenen met de gaven die je gegeven zijn belangrijk en kan er altijd wel wat schoongemaakt worden. Zo ook vandaag.

Tatsjara kijkt in de pot in haar handen, waar normaal gesproken water in hoort te zitten. Met een verhaal over frisse lucht en haar gezondheid heeft ze Sam zover gekregen dat ze mee mocht met het halen van vers water. Samen lopen ze over de nog steeds besneeuwde grond richting een rivier wat, wonder boven wonder, nog niet bevroren is.

‘Dus, gezondheid en frisse lucht gaan hand in hand?’

‘Wat bedoel je daarmee?’ vraagt Tatsjara.

‘Dat ze bij elkaar horen, net als wij,’ antwoord Sam met een knipoog en hij pakt Tatsjara’s hand beet. Tatsjara glimlacht en geeft hem een kus op de wang. ‘Je bent een schat.’

Ze lopen nog een paar stappen verder en zien dan de rivier al liggen. De potten zijn nog maar net ondergedompeld in het water wanneer ze een stem achter zich horen.

‘Samuel en Tatsjara? Zijn jullie dat?’

Geschrokken kijkt Tatsjara snel naar Sam, die de pot water op de kant zet, opstaat  en zich omdraait, waarna zij hetzelfde doet. De jongen met het zwarte haar die daar staat herkent ze maar al te goed.

‘Damianos,’ fluistert ze.

‘Jullie leven dus nog,’ zegt hij en komt naar ze toe lopen. Hij blijft vlak voor Sam stilstaan, zijn ogen beginnen te glimmen.

‘Hé, man,’ zegt Sam.

‘H-hoe?’ stamelt Damianos.

‘We wisten nog maar net te ontsnappen en wonen nu hier. We wisten niet of we wel terug naar het dorp konden komen, dat beest zit nog steeds achter ons aan en we willen het niet naar het dorp leiden.’

‘Altijd weer denken aan anderen,’ zegt Damianos en ze geven elkaar een mannelijke knuffel. Tatsjara kijkt naar de twee jonge mannen, die voor haar staan en die ze al heel lang kent. Ze waren altijd een groep geweest: Samuel, Damianos, Helene en zijzelf. Ze konden met elkaar lachen, problemen delen en uit de problemen blijven, al was dat niet altijd even makkelijk. Damianos en Samuel waren de twee grootste onruststokers van het dorp, Helene vond dat geweldig en deed altijd mee. Bij het stelen van groenten van de boer, het loslaten van de honden, het verstoppen van de houthakkersbijlen en nog veel meer.

Het was weer eens zover, Damianos, Samuel en Helene zijn weer bezig. Tatsjara staat als klein meisje bij de waterput. Sterk is ze niet en het omhoogtrekken van de emmer is een heel gedoe. Aan de andere kant van de straat hoort ze een hoop kabaal.

‘Blijf staan, kwajongens!’ Maar het is al snel duidelijk dat er niet wordt geluisterd. Twee jongens en een meisje komen keihard langsrennen terwijl ze overgooien met een enorme kool. Ze springen over karren en rennen tussen de loslopende kippen door. Eén van de twee jongens, de jongen met blond haar, beland op de put terwijl hij de kool vastheeft.

‘Kijk uit! Daar komt hij,’ waarschuwt Tatsjara en ze wijst naar de man. Snel gooit de jongen de kool over naar één van de anderen, hij pakt het touw dat aan de emmer vastzit beet en gebruikt deze om naar beneden te komen. Hierdoor komt de emmer vol water naar boven, het touw geeft hij aan Tatsjara.

Fenixoog - VerbondenWhere stories live. Discover now