Hoofdstuk 49

80 8 0
                                    

Medie

We hebben een derde kamergenoot, Naomi en ik. Ze heet Klara, en ze lijkt verassend veel op mij, denk ik. Dat heb ik in ieder geval uit Naomi's gebaren kunnen halen, zover een vogel gebaren kan maken. Ik weet niet goed wat ik van haar moet denken. Ze is wat stilletjes, totaal niet druk, maar staart me toch de hele tijd aan. En als ze mij niet onderzoekt is haar blik op Naomi gericht. Ik vraag me af of ze überhaupt wel eens andere Feniksen heeft gezien. Ik had er ook nog maar vier gezien. Breas, Kemal, Jo en een buurman. En mezelf natuurlijk, vijf. Het liefst had ik gewild dat er hier een spiegel stond, zodat ik de vergelijking tussen mij, Naomi en Klara kon zien. Ik vraag me ook af hoe ze er als mens uit zullen zien. Lijken ze dan ook op mij of heeft je Feniks-uiterlijk meer met je karakter te maken? Zou ik dan net zo stil als Klara zijn? Nee toch? Naomi gedraagt zich erg volwassen vind ik. Ze maakt geen klunzige foutjes die ik maak, zoals met het eten-in-waterbakgebeuren, en ze lijkt met iedereen hier wel overweg te kunnen wat haar erg sociaal maakt in tegenstelling tot Klara. Misschien komt dat omdat ze hier al heel lang zit?

Maar hier hebben we dus onze eigen manier van communiceren, om het zo te zeggen. Het is een combinatie van bewegingen en geluidjes. Nee, we hebben geen taal, we kunnen ook geen verhalen vertellen of vragen hoe het gaat of hoe iemand heet. Maar je kunt laten zien dat je interesse hebt om gezellig een beetje tegen elkaar te kwetteren of fluiten of schreeuwen of hoe je het wilt noemen, of dat je je even afzijdig wilt houden.

De ijzeren lift gaat open. Ik heb het geteld, dit is de elfde keer sinds ik hier ben. De derde keer werd ik voor onderzoek meegenomen, de vierde, zevende en achtste keer werd er iemand ingebracht. De laatste keer werd Klara bij ons naar binnen gegooid. En hoelang zit ik hier nu? 13 dagen. 13 dagen, waarin die deur telkens weer open en dicht gaat, de ene dag wel, de andere dag niet. En elke keer veert iedereen weer op, alsof ze worden besprenkeld met adrenaline, en schreeuwen ze. Behalve de jongen tegenover me. Hij schreeuwt en klimt niet meer tegen de tralies sinds hij is kaalgeplukt, arme jongen.

Elke keer komt Karo mee en bekijkt ze vanuit de ijzeren lift wat allemaal van haar is, wat ze tot nu toe allemaal heeft opgejaagd, gevangen, onderzocht. Maar altijd vanuit de lift, alsof ze er niet uit durft te komen. Misschien werkt dat schreeuwen van ons ook wel, denk ik terwijl ik een keer wild met mijn vleugels sla waardoor 'onze hotelkamer', of 'onze cel' oplicht door het vuur wat uit mijn vleugels brandt. De jongen die me had meegenomen in de auto komt naar Naomi, Klara en mij. Waarschijnlijk komen ze Klara halen om haar pijngrens te meten, dat deden ze ook bij mij toen ik net binnen was. We krijgen allemaal een pijltje toegeschoten en zakken in elkaar. Ik zie hoe ik tegen Naomi aanval, per ongeluk. Gek genoeg hadden we elkaar nog nooit aangeraakt en haar zachte veren doen me denken aan die keer met Kemal, bij de schuur waarin dinges dat feest gaf. Hoe heette hij nou...

Ik open mijn ogen. Ryan, hij heette Ryan. Ik lig op een tafel met mijn vleugel gespreid en verlamd naast me. Dit had ik niet aan zien komen. De man in het chirurgpakje schijnt met een lampje in mijn ogen en ik trek snel mijn hoofd weg.

'Wakker,' zegt hij, en hij doet het chirurgenlapje over zijn sproetjes. Wat schattig, hij heeft sproetjes. De vorige keer was me dat helemaal niet opgevallen, zou het zulk lekker weer geworden zijn? Het is natuurlijk lente. Oh gossie, Breas heeft bijna examen! Jemig, hoe kan ze haar examen nou maken als ze hier zit? Het is ook niet zo dat ze nu gewoon kan leren en haar examen tijdens de herkansingen kan doen.

'Nou,' zegt Karo, 'we hebben je lieve zus ook onderzocht hoor. Gelukkig lag haar pijngrens wel hoog. In ieder geval hoger dan gemiddeld.' Ze stopt even om te grinniken, een varken-achtig geluid wat haar charme haar ontneemt. 'Ja, ze had de hoogste pijngrens tot nu toe. Had je dat van je zus verwacht? Aan haar hebben we in ieder geval iets. Toch gaan we ook je bloed en je veren nog even onderzoeken en kijken we naar DNA-dingetjes enzo, daar zal je vast niets van snappen.' Nou, toevallig zit ik in de vierde en weet ik al redelijk wat van DNA af, zou ik willen zeggen. Och, als Feniksen nou eens konden praten hè, dat het dit alles een heel stuk makkelijker gemaakt. De man in het chirurgpakje steekt zonder aankondiging een naald in me. In zie het dingetje vollopen met bloed en krijg kostneigingen. Ik voel gewoon hoe dat bloed uit een ader wordt gehaald en in dat buisje geforceerd worden. Jakkes. Ik moet ook denken aan Ferron Makler. Hij heeft veel in mijn hoofd gezeten de afgelopen dagen. Ik kan gewoon niet geloven dat hij dood is. En wat als dat wel zo is? De politie zal het gecrashte busje zien liggen en binnenin vast een haar van mij of Breas vinden. Onze hoofden zouden op het internet verschijnen, want we zijn immers vermist. Zijn we dat? Eigenlijk kan ik me niet voorstellen dat Jo en Mickel ons als vermist op hebben gegeven, dat zijn onze ouders namelijk ook niet.

Een tweede buisje is vol gesijpeld met bloed en ik zucht diep als de chirurg zegt dat dat de laatste was.

'Nu de veren,' zegt hij, en hij klopt even op mijn verenpak.

'Wat zijn ze toch mooi,' zegt Karo, en ze komt dichterbij. Ze drukt haar hand in het verenpak bij mijn buik. Ik wil niet dat ze me aanraakt, dat voelt vies. Ze glimlacht terwijl ze gehypnotiseerd naar het goud kijkt. Dan draait ze haar hoofd naar mij. In één beweging trekt ze haar hand naar zich toe. Ik piep van de pijn en direct verschijnen er tranen in mijn ogen. De huid op de plek bij mijn buik waar Karo bruut een hand veren uit heeft gerukt brand en bonkt.

'Oh, en ook een beetje dons.' Haar hand gaat langzaam naar mijn nek. Ik wil mijn hoofd optillen en haar wit gelakte nagels uit haar vingers trekken, om mee te beginnen. Maar er zit een dikke riem onder mijn kin, waardoor ik die beweging niet kan maken. Haar vingers verdwijnen in mijn dons en haar vingers schrapen over mijn huid.

'Dit is 0goede dons hoor, lekker zacht.' Ze trekt haar hand weg met een bos veren in haar palm. Ik schreeuw het uit. Het lijkt alsof mijn keel open wordt gerukt en ik geen adem meer kan halen. Boos grom ik en ik probeer de warmte in me te verzamelen. Die kwaadheid zet ik om in hitte, mijn longen branden en ik gooi het eruit, ik gooi het naar Karo, mijn vuur, mijn niets. Helemaal niets. Verbaast knipper ik een paar keer en staar ik naar het plafond. Waar is mijn vuur? Ik kan niet meer terug veranderen, in kan geen vuur meer spuwen, wat hebben ze me gegeven?

Karo lacht en ik kijkt haar aan. Ze wrijft door mijn dons. 'Als je zo agressief door blijft gaan hoeven we je hier niet meer hoor. Dan gebruikt ik die lekkere dons van je wel voor een vest ofzo.' Ik kijk snel weer naar het plafond, ik hoef dat lelijke gezicht niet meer te zien, nooit meer. Ik slik moeilijk door de brok in mijn keel die er zit door het branden bij mijn keel en buik. Ik zie er niet uit. Ze heeft veren bij me weggetrokken en nu heb ik twee kale plekken. Hoe kon ze dat doen? Waarom doet die chirurg hier niets tegen?

'Mam?' zegt een jongensstem. 'Wat hoorde ik allemaal?' voetstappen lopen naar binnen, maar ik doe niet de moeite mijn ogen te verplaatsen. Ik wil niet weten wie hier nog meer allemaal werken. Ik wil die gezichten niet kunnen herinneren.

'Jezus mam, trek je er nou weer veren uit? Dat is niet normaal hè. En wat je laatst met Joost had gedaan.. Dat doe je niet nog een keer.'

'Lieverd toch, je moet weten dat we die veren nodig hebben.'

'Wat? Waarvoor dan? Die veren kan je toch niet zomaar in dat nieuwe gebeuren van jullie plakken? Het is gewoon onzin dit!'

'En nu hou je op!' Karo klinkt woedend. Ze heeft een kind, een zoon. Ik heb medelijden met hem. 'Naar je kamer, dan zullen we zo praten.' De deur wordt dichtgegooid en er hangt een akelige stilte.

'Mevrouw?' vraagt de chirurg voorzichtig.

'Wat.' Snauwt ze hem toe.

'Zal ik haar weer een verdoving geven zodat we haar terug kunnen brengen?'

'Ja graag, sorry dat je dat net moest zien.' Ze klinkt weer moederlijk, normaal. Waarom kan ze niet op zo'n toon tegen haar zoon praten? Ik voel de hand van de chirurg op me, dan de naald, en dan mijn oogleden die mijn zicht me ontnemen.

Fenixoog - VerbondenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu