Hoofdstuk 35

135 11 6
                                    

De Grigori kijkt me nog steeds aan, en ik staar terug.

Niet veel later stijgt de Grigori op en verdwijnt door de kastdeuren.

‘Wacht, Grigori!’ Ik stap om de bloedvlek op de grond heen (het enige wat nog van het dode hert is overgebleven, vandaar dat ik het niet eerder opmerkte) en sprint vervolgens achter het vogeltje aan. Ik weet niet wat dat glinsterende, blauwe voorwerp in het kistje was, maar het moet iets belangrijks zijn. Daarom was die Grigori hier, om dat kistje met die inhoud te beschermen. Ik roets de wenteltrap af en ren tevergeefs achter het steeds kleiner wordende lampje aan.

‘Medie!’ Hoor ik Can achter me roepen.

‘Nee Can.’

‘Jawel Medie.’ Hij haalt me in en pakt me beet. Ik stomp hem in zijn buik.

‘Laat me los!’

‘Rustig aan nou!’

‘Nee! Hallo, hij ontsnapt!’

‘We halen hem toch nooit meer in, hij is te snel.’ Ik kijk in de richting waar het vogeltje heen vloog. Ik zie niets, het is donker geworden. Ik zucht.

‘Je hebt gelijk.’ Can laat me los en ik laat me op de grond vallen.

‘Zullen we naar de grot gaan?’

‘Is goed,’ ik knik. ‘Wie weet, misschien hebben we dat kistje helemaal niet nodig.’

‘Inderdaad. Wij hebben geen gekke spreuken of kistjes nodig, we hebben elkaar. Trouwens, ik weet zeker dat we die Grigori nog eens tegen zullen komen.’ Can pakt me bij mijn arm en trekt me omhoog. Daarna halen we de spullen op die we nog in de “Bibliotheek” hadden laten liggen. Ik kijk nog eens naar die bloedvlek.

‘Zou hij het hert inclusief vacht en botten naar binnen hebben gewerkt?’ Ik trek een vies gezicht bij het idee.

Can lacht, ‘Ik denk het wel. Die tanden, weet je nog?

Ik ril en vervolgens lopen we door de kast, sluiten we de deur, lopen de wenteltrap af en lopen het gangenstelsel uit. Als we eruit springen schijnt het zonnetje heerlijk in mijn gezicht. Ik glimlach. De lente is toch echt de beste tijd van het jaar.

Can zet zijn handen op zijn heupen en rekt zich uit.

‘Was die wandeling zo zwaar voor je?’ ik glimlach naar hem.

‘Nee, het was die gymles.’

‘Gym? Dat was toch niet zo inspannend?’ Ik trek een wenkbrauw naar hem op.

‘Wel als je zware spullen klaar moet zetten.’

‘Oh, en dat deed ik niet ofzo?’

‘Jij tilde waarschijnlijk matjes, heb ik gelijk? Dat is toch wel even iets anders als al die ijzeren palen.’ Ik lach.

‘Oké, je hebt me.’ Ik wijs het bos in, dat is weer dat gevoel dat ik weet wat Noord en Zuid is. Echt, als Feniks krijg je een belachelijk goed gevoel voor richting. ‘Zullen we?’

‘Lets go.’ We lopen de tussen bomen door en komen gauw op een pad terecht. Dit moet het pad zijn geweest waar de anderen zondag op liepen.

Na een hele tijd komen we aan op het kleine grasveldje met de grot. Ik loop er naartoe en ga op een lage steen zitten. ‘Phoe, dat was me wel een hele wandeling zeg.’

Can glimlacht zenuwachtig naar me en doordat hij duidelijk wat spanning uitzendt krijg ik ook kriebels in mijn buik.

‘Sorry,’ zeg ik en Can glimlacht weer zenuwachtig naar me. Wie weet, misschien vinden we Kemal wel. Maar hoe zal hij daar zitten dan? Vastgebonden aan polsen en enkels met zware, metalen ketting, zulke waar ze hem ook in eerste instantie mee uitschakelden. Of zou hij bewusteloos op de grond liggen, achter tralies? Is er bewaking? Zijn er van die onzichtbare, rode laserstralen die afgaan als ze beweging detecteren? Ik slik, ik begrijp Can’s frustraties. We staan hier voor een grot, met onzekerheid over wat we gaan vinden. Zonder wapens, zonder spreuken of drankjes, we hebben alleen elkaar. Maar hé, dat moet genoeg zijn toch? Du-huh, wij zijn Stuurder en Feniks! Wij hebben geen poespas nodig.

Fenixoog - VerbondenHikayelerin yaşadığı yer. Şimdi keşfedin