Hoofdstuk 26

126 13 2
                                    

Tatsjara

De volgende dag staan de drie zussen te wachten op Sam bij de open plek. Lang hoeven ze niet te wachten want al snel is Sam gearriveerd. Hij verteld over het plan om Tatsjara het dorp binnen te krijgen en hun vader gerust te stellen.

‘En hoe denk je dat te gaan doen? Naar vader? En dan weer terug naar ons?’ vraagt Rebeckah gefrustreerd aan Tatsjara.

‘Dat zien we dan wel. Op dit moment heb ik geen andere keuze.’

‘Waar slaat dat op? Er is altijd een keuze!’

‘Sorry hoor, zuster, maar ik moet toch iets doen.’

‘Dat hoef je niet. Zijn verdriet zal alleen maar erger zijn als je terug gaat en dan weer moet vertrekken.’

Tatsjara zucht gefrustreerd en haalt een hand door haar haar. ‘Wat moet ik dan doen? Niets?’

‘Ja, niets.’

‘Alsof dat zo makkelijk is.’

Annabel, die de hele tijd stil heeft staan toekijken naast Sam, loopt naar Tatsjara en pakt haar hand vast. ‘Het komt wel goed, hij kan het wel aan,’ zegt ze.

Bedroeft kijkt Tatsjara haar aan. ‘Ik weet het niet zo zeker.’

‘Het komt wel goed, laten we nog even wachten en er goed over nadenken,’ zegt Sam terwijl hij een arm om Tatsjara heen slaat. ‘Het is niet zomaar een beslissing en ik blijf bij wat ik eerder zei. Het is belangrijk om hem iets te laten weten.’

‘Laten we in de tussentijd dit krot leefbaar maken en een waardige schuilplaats,’ zegt Annabel.

‘Goed idee zuster,’ antwoord Rebeckah.

‘Laten we de grote kast halen, daar kunnen we een hoop spullen in kwijt.’ Samen lopen Annabel en Rebeckah weg, terug de gang in.

‘Wat moet ik nu? Ik dacht dat ze het met je eens zouden zijn,’ begint Tatsjara.

‘Het blijven je zussen, het was te verwachten,’ antwoord Sam.

‘Wat bedoel je daar nu weer mee?’ Tatsjara kijkt hem vragend aan.

‘Niets!’ antwoord hij en hij houd verdedigend zijn handen op. ‘Alleen dat familie het niet altijd met elkaar eens is. Dat is alles.’

‘Eerlijk?’

‘Ja, eerlijk,’ antwoord hij serieus. Tatsjara doet een stap in zijn richting en glimlacht.

‘Ik geloof je,’ zegt ze en ze geeft hem een vlugge kus. ‘Maar nu moet ik ze gaan helpen, een schuilplaats bouwt zichzelf niet.’

‘Dat had wel handig geweest,’ mompelt Sam als hij zijn hoofd wegdraait. Tatsjara draait hem weer terug. ‘Je weet toch wel dat ik daar geen magie voor kan gebruiken, je hoort het niet te misbruiken. Wie weet wat er dan gebeurt.’

‘Dat vind ik zo leuk aan je, altijd zo wijs. Wat zou de wereld toch moeten zonder je?’

‘Een rustig leven leiden zonder de Feniks?’ zegt ze met een flauwe glimlach.

‘Een rustig leven, zoals je het zelf wilt hebben? Maar Tatsjara, dat is toch helemaal niet van deze tijd.’ Ze kijkt hem aan met een echte glimlach.

‘Ik moet gaan,’ zegt ze en ze geeft hem een kus.

‘Tot snel, schoonheid,’ zegt hij, hij maakt een buiging en komt daarna met een enorme grijns weer rechtop.

‘Doe nou niet!’ zegt Tatsjara lachend en ze geeft hem een duwtje.

‘Sorry, mevrouw, ik wilde u niet van streek maken,’ antwoord hij en hij trekt haar tegen zich aan.

‘Ach, meneer, zoiets zou u mij nooit aan kunnen doen.’

‘Daar heeft u helemaal gelijk in, mevrouw,’ zegt hij. ‘Maar misschien zal ik u moeten laten gaan, bepaalde verplichtingen roepen u.’

‘Helaas wel ja,’ zegt Tatsjara zuchtend, ‘zie ik je snel weer?’

‘Natuurlijk, je denkt toch niet dat ik lang bij je weg kan blijven?’ zegt hij en drukt een kus op haar mond, waarna hij haar loslaat. Ze kijkt hem aan, ‘Dag dan maar.’ Hij knikt naar haar en blijft kijken totdat ze weer in de gang is en de steen heeft teruggeplaatst. Pas daarna draait hij zich om en loopt terug naar het dorp.

Tatsjara loopt het hele stuk door de gang, over de stapels het gat door de kamer binnen. Haar zusjes zijn er niet, ze wacht even, maar haar zusjes blijven weg. Ze begint heen en weer te lopen, ze moet iets doen. Iets wat haar afleid van de huidige situatie, ze blijft maar denken aan haar vader en of ze wel of niet moet gaan. Als dit zo doorgaat wordt ze zenuwachtiger daneen wolf bij de opkomende maan.

Tatsjara loopt naar het gat waar ze altijd door naar boven klimmen en haalt een keer diep adem. Ze kalmeert langzaam. Als ze weer rustig is pakt ze haar ketting beet met haar linker hand en sluit ze haar ogen. Een lichte bries laat haar haren dansen. Ze voelt het kristal in haar hand warmer worden. Ze opent haar ogen en tilt haar andere arm op en strekt hem voor zich uit. Ze spreid haar vingers en de aarde begint te trillen, waarna er uit de aarde een wenteltrap opdoemt. Al draaiend komt hij naar boven, totdat de volledige afstand is overbrugd en de trap weer stilstaat. Ze laat haar ketting weer los, stopt een pluk bruin haar achter haar oor en loopt langzaam naar de trap. Voorzichtig raakt ze het aan, overweldigd bij het resultaat loopt ze de trap af. Onderaan begint ze te lachen en rent ze weer naar boven. Ze spreid haar armen en geeft een schreeuw van blijdschap. Het gevoel van geluk overspoeld haar.

***zes maanden later***

Tatsjara, Sam en haar vader zitten aan de houten tafel in de directiekamer van de bibliotheek. Na lang twijfelen hebben ze er toch voor gekozen om hem uit het dorp weg te halen. Sam heeft hem op een middag alles verteld en op diezelfde avond hebben ze het dorp nog verlaten. Het was een emotioneel weerzien met zijn dochters, die hem allemaal betraand in de armen vlogen. In de tussentijd is er een hoop veranderd, kasten zijn overal uit de bibliotheek gehaald en geplaatst in hun nieuwe huis. Samuel, die er nu ook woont en niet meer terugkeert naar het dorp, heeft geholpen door samen met vader bedden, tafels en banken van hout te maken. De zusjes zorgen voor bessen, zo nu en dan een stuk vlees gevangen door Feniks Annabel en het schoonhouden van de kamer.

‘Zullen we even een stukje gaan lopen?’ stelt Sam voor.

‘Graag,’ antwoord Tatsjara die over haar ronde buik wrijft.

‘Maak het niet te laat, ze zijn dan wel opgehouden met zoeken, maar ze laten geen enkele kans schieten de vuurvogel alsnog te pakken te krijgen,’ zegt vader.

‘Geen zorgen meneer, ik zal wel op haar letten,’ zegt Sam, waarna hij Tatsjara helpt met het aantrekken van haar mantel. Ze lopen de trap af en via de lange gang naar buiten. Het is inmiddels winter geworden, een laagje sneeuw bedekt de aarde en het meer is bevroren.

‘Waar zullen we heen lopen? Het is erg koud, dus ver kunnen we niet gaan.’

‘Ik ben gewoon nieuwsgierig, de wereld is nu veranderd naar een koud landschap, de vogels zijn weggevlogen en we weten nog niet wat er aan het einde is van de grot met de fakkels,’ zegt Tatsjara.

‘Je weet dat je niet naar het einde van de grot kunt lopen, dat kost te veel energie.’

‘Kom op zeg, ik ben zwanger, niet ziek.’ Sam neemt Tatsjara in zijn armen, ‘Ik neem alleen maar voorzorgsmaatregelen.’

‘Ja, ja,’ zegt Tatsjara.

‘Ja,’ zegt Sam en hij geeft Tatsjara een kus. ‘Kom, het is nog altijd warmer in die grot dan hier buiten.’ Samen lopen ze het stuk door de sneeuw, koude wolkjes uitblazend. Sinds de eerste keer dat ze de grot hadden gevonden hebben ze een kortere route gevonden, ze zijn er dus al na een halfuurtje stevig doorlopen.

Fenixoog - VerbondenWhere stories live. Discover now