Hoofdstuk 4

204 16 4
                                    

‘Hallo. Oh! Derren, lieve schat kom eens hier,’ een wat kleinere vrouw opent de deur als we aanbellen en neemt meteen Derren in haar armen. Hier en daar verschijnen er grijze slierten in haar haar, dus ik schat haar eind 50. Ik neem aan dat dit Jo is.

‘Jullie moeten Breas en Medie zijn,’ Jo heeft Derren losgelaten en pakt de handen van Breas beet. ‘Ik heb al van je gehoord,’ zegt ze tegen haar en ze geeft haar een knipoog. Dan ben ik aan de beurt. 

‘Medie,’ zegt ze. ‘Zestien jaar, net zo oud als de twee jongens. Fijn je te ontmoeten. Fijn om júllie te ontmoeten,’ ze zet weer een stap naar achteren. Ik neem aan de ze met de ‘twee jongens’ de broertjes van Derren bedoeld. Jemig, het lijkt wel alsof ze het over haar familie heeft. 

Jo stelt zich voor en doet vervolgens een stap opzij zodat we naar binnen kunnen lopen. ‘Mickel!’ roept ze. ‘Ze zijn er!’ Net zoals vanbuiten is het huis vanbinnen enorm. Niet enorm in de trant van balzaalachtig enorm, maar het is gewoon ruim. En dat is wel even anders dan het huisje waar Breas en ik in zijn opgeroeid. 

Een man, naar mijn schatting ietsje ouder dan Jo, komt naar binnen lopen. ‘Aah, daar zijn jullie dan. We hadden jullie al veel eerder verwacht. Wat goed dat jullie het zolang vol hebben kunnen houden.’ Oké, ze weten dus wat er gebeurd is. Hoeven we dat gelukkig niet uit te leggen. Mickel geeft Derren een klopje op zijn rug en mompelt een ‘ha jongen, wat goed je te zien’, en hij geeft Breas en mij een hand. Ook geeft hij Breas een knipoog. Jeetje, ze kunnen vol blijven houden dat er zich echt niets tussen hun afspeelt, maar dan moeten ze het toch echt wat beter verbergen. 

‘Jullie hebben trouwens geluk dat  Derren ons vanochtend nog even gebeld heeft, anders was Mickel namelijk gewoon bezig geweest met zijn werk,’ zegt Jo. Mickel is dus de inkomstenbron die ervoor zorgt dat ze in dit huis kunnen leven. Niet dat ik mijn neus in andermans zaken wil steken, hoor. 

‘Inderdaad,’ bevestigd Mickel. 

‘Zo,’ hebben jullie nog wat spulletjes meegenomen?’ vraagt Jo. 

‘Ja, best wel wat eigenlijk,’ antwoord Breas. 

‘Oké, als we dat nou eerst uit de auto halen en op jullie kamers zetten, dan drinken we daarna met z’n allen iets lekkers en zullen we ons een beetje voorstellen.’ 

We knikken en halen onze weekendtassen uit de auto. We lopen naar boven via een brede trap die bekleed is met vloerbedekking. De leuningen zijn uit hout in golvende vormen gesneden en het is prachtig. Ik heb nog nooit in het echt zo’n trap gezien. En dan mijn kamer. Hij is best wel groot, en dit is nou niet bepaald mijn voorstelling van een logeerkamer. Ik laat mijn zware weekendtas op het tweepersoonsbed ploffen en loop weer terug naar beneden. 

Als we allemaal in de woonkamer zitten komt er een best wel lange, mollige man naar binnen lopen. 

‘Kan ik jullie voorstellen aan onze kok, Timnus,’ zegt Jo. Halleluja, ze hebben een kok. 

‘Hallo dames en heren. Kan ik jullie wat lekkers aanbieden?’ Timnus heeft een zware gezellige stem die perfect past bij zijn uiterlijk. 

‘Nou graag,’ zegt Derren. 

‘Oké, jullie mogen kiezen; iets warms of iets kouds. De rest moeten jullie aan mij toe vertrouwen.’ 

‘Ik lust wel iets warms,’ begint Jo, en zo zeggen we allemaal wat we willen. Een kok in huis. Ik vind het nog steeds een beetje gek. 

‘Zo, jullie zijn vast moe geworden van die lange reis,’ zegt Jo, en ze gaat verzitten in haar rieten stoel, waar een gebreide deken in ligt. 

‘Ja, eigenlijk wel,’ zegt Breas. 

Fenixoog - VerbondenWhere stories live. Discover now