Hoofdstuk 15

179 13 0
                                    

Eindelijk, de laatste bel. Opgelucht sta ik op van mijn stoel en loop het lokaal uit. Zoals afgesproken staat Can me netjes op te wachten bij de deur. Wat is het toch een gentleman.

‘Hee!’ roep ik als hij me niet lijkt te zien.

‘Oh, daar ben je, eindelijk,’ zegt hij.

‘Zo lang deed ik er echt niet over hoor.’

‘Wat jij wilt,’ hij kijkt me glimlachend aan, ook al staat hij er een beetje wiebelend bij. Zou hij zenuwachtig zijn voor mij? Can? Vast niet. Ook al zou dat wel grappig zijn. ‘Zullen we gaan?’ vraagt hij dan.

‘Ja is goed, maar ik moet nog wel even tegen Jonas zeggen dat ik niet meerijd.’

‘Jonas?’

‘De chauffeur.’

‘Oké, waar staat hij?’

‘Als het goed is staat hij…’ ik kijk zoekend over het schoolplein. ‘Oh daar! Achteraan.’ We lopen samen naar de auto toe. Als we daar zijn aangekomen laat Jonas het raampje langzaam naar beneden zakken.

‘Hebben we een lifter?’ vraagt hij.

‘Nee,’ zeg ik glimlachend, ‘Ik ga met hem mee vandaag, dus u hoeft alleen Breas mee te nemen. Wilt u haar vragen door te geven dat ik bij Can ben?’

‘Natuurlijk, dat zal ik doen. Veel plezier!’

‘Oké, dank u wel!’ Can en ik lopen weer weg. Als we bij Kemal’s auto zijn aangekomen stopt Can.

‘Stap maar in.’ Zegt hij.

‘En Kemal dan?’

‘Die heeft pech, en geloof me, hij komt wel thuis.’ Ik knik bedenkelijk, en stap dan toch maar snel de auto in. Ze delen de auto dus, neem ik aan.

‘Dus,’ vraag ik als we het plein afrijden. Het is me nog steeds een wonder dat ze hier allemaal al auto kunnen/mogen rijden, ‘Waar gaan we heen?’

‘Het bos.’

‘Het bos?’

‘Ja,’ en hij kijkt me even aan, ‘Het bos.’

‘Oh, oké. En wat gaan we daar doen?’

‘Ik wil je iets laten zien. En daarna kun je me vragen wat je wilt over Feniksen en Stuurders.’

‘Goed plan.’

‘Dank je,’ zegt hij, en hij geeft me een vlugge knipoog.

‘We zijn er,’ zegt Can terwijl hij de auto in een plekje parkeert. Eenmaal uitgestapt lopen we over het kronkelige bospaadje. Het heeft wel wat, met de vrolijke zon en alle vogeltjes die je hoort fluiten.

‘We moeten hier naar rechts.’ Can wijst naar een klein heuveltje naast het pad.

‘Mag dat wel?’ vraag ik twijfelachtig.

‘Vast niet, maar ik kom hier heel vaak. Net als vele anderen, dus wees maar niet bang.’

‘Hé, ik ben niet bang. Laten we gaan.’ Can fronst even zijn wenkbrauwen en loopt vervolgens voor me uit het heuveltje over en door de bomen.

Op een gegeven moment houdt de bomenrij op, en we komen aan bij een prachtige open plek. En het bestaat niet alleen maar uit gras, overal staan rode, oranje en gele bloemen in volle bloei. Er is een groot meer in het midden van het grasveld, waarvan het water zuiverblauw is en glinstert door de zon. Naast het meer staat een grote wilg, die wel duizenden jaren oud lijkt, in tegenstelling tot de stijger, die er nog hartstikke nieuw uitziet.

Fenixoog - VerbondenTempat cerita menjadi hidup. Temukan sekarang