Hoofdstuk 27

110 11 4
                                    

Medie

Ik lach als ik over het bos heen vlieg. Het lijkt op het beeld dat je hebt als je opstijgt met een vliegtuig, alleen gaat het niet zo vreselijk snel. Ik neem dan ook uitgebreid de tijd om hoogte te winnen en om me heen te kijken.

‘Was ik ook maar een Feniks,’ zegt Can.

‘Maar dan had je niet die telekinese krachten gehad.’

‘Dat is waar. Daarom heb ik jouw toch?’

‘En daarom heb ik jou om me te helpen dingen te verplaatsen.’

Ik vlieg hoger en hoger tot ik bij de wolken aankom. Mijn vleugels, die bij elke slag een vlaag van vuur produceren, zorgen ervoor dat ik het niet koud krijg op deze hoogte, ondanks de vochtdruppeltjes die om me heen zweven. Ik houd mijn vleugels recht en daal cirkelend naar beneden.

‘Waar moet ik heen?’ vraag ik als ik weer vlak boven de bomen vlieg.

‘Rechtdoor.’

‘Oké, en waar gaan we uiteindelijk heen?’

‘De plek waar een Stuurder ontvoerd is.’

‘Wat?’

‘Een vriend van Mickel. Hij was aan het wandelen in het bos toen hij werd meegenomen. Hij heeft toen nog contact opgenomen met zijn Feniks, zijn locatie doorgegeven en toen werd het contact verbroken.’

‘Het contact werd verbroken? Hoe kan dat?’

‘We hebben werkelijk geen idee.’ Ik vlieg verder en wordt af en toe wat naar links en naar rechts gestuurd. Ik vind het toch knap dat Can de weg helemaal uit zijn hoofd weet. Ik hoor wat geluid uit het bos opdoemen en wijk wat uit van wat Can me doorgeeft.

‘Medie, waar ga je heen?’

‘Weet ik niet, ik hoorde geluiden en ik wil niet gespot worden door een stelletje wandelaars.’

‘Wandelaars? Misschien zijn dat wel de anderen of zelfs de ontvoerders!’

‘Oké, oké, daar had ik nog niet aan gedacht,’ ik wordt zenuwachtig nu er andere mensen in het spel komen. ‘Oké, wat moet ik doen?’

‘Landt.’

‘Landen? Waar dan?’ Ik kijk gefrustreerd om me heen. Er zijn hier voornamelijk bomen. Heel, veel, bomen en hier een daar wat gaatjes. Er loopt wel een klein pad waar het geluid van de groep mensen vandaan komt. Een dun, kronkelig pad dat van bovenaf amper zichtbaar is door de bomen die er half overheen groeien. Ik vraag me af hoeveel mensen helemaal hierheen komen om een rondje te gaan wandelen.

‘Zoek maar een plekje uit, er zijn er genoeg.’

‘Zoek maar een “plekje” uit? Jemig Can, we gaan niet even lunchen of zo. Zeg me waar ik moet landen.’

Ik hoor Can grinniken en ik vraag me af of hij nog steeds in zijn meditatie-houding onder de wilg zit. Met zijn ogen gesloten en een serieus gezicht. Ik zie het beeld nog voor me.

‘Oké Medie, ik snap de hint. Serieus doen. Oké, landt daar maar. Links, bij die boom met die witte bloemetjes.’

‘Dank je.’ Blijkbaar had Can het beeld van zichzelf doorgekregen. Ik vlieg langzaam naar het plekje toe en bol mijn vleugels als een parachute. Ik strek mijn poten vooruit zodat ik sneller de grond kan raken. Ik schiet iets te ver door en knal met mijn hoofd tegen de boom met de witte bloemetjes aan met als gevolg dat ik met het wit bedolven wordt. Ik schud mijn veren uit en oriënteer me. Ik ben omcirkeld door bomen, wat verrassend, maar wel redelijk dicht bij het paadje. Gelukkig heeft niemand me gehoord. Daar ga ik in ieder geval van uit, want ik hoor nog steeds wat gerommel.

Fenixoog - VerbondenWhere stories live. Discover now