Hoofdstuk 23

135 11 0
                                    

Gebiologeerd door het engelachtige licht lopen Can en ik langzaam verder. We komen aan bij een wenteltrap, gevormd uit grijze stenen. Ik kijk Can even aan. Is dit waar we naar op zoek zijn? Can neemt mijn tas en mobiel van me aan en ik zet een stap op de eerste tree, een stap op de tweede tree, enzovoorts. Mijn arm leunt tegen de wand om evenwicht te houden, aangezien er geen trapleuningen aanwezig zijn. Ik vraag me af wanneer deze wenteltrap en gangenstelsels zijn gevormd. In die tijd waren er vast nog geen trapleuningen.

Ik kom terecht in een kleine ruimte. De muur rechts van me is in een halvemaanvorm, de muur aan de linker kant is gewoon recht. Ik zet een paar stappen vooruit zodat Can er ook bij kan. Hij kijkt moeilijk om zich heen en wijst dan achter me. Een deur. Serieus, waarom had ik die daar niet gezien? Ik leg mijn hand op de klink en krijg hem met moeite opengetrokken.

‘Wat?’ zeg ik, verbaast door wat zich achter de deur bevind. Ik laat mijn handen over de verschillende stoffen glijden, ze zijn stoffig, duidelijk gebruikt en de kleuren zijn neutraal. Ik pak een jurk vast, hij is rood en heeft duidelijk wat meegemaakt. Ik kan het niet laten eraan te ruiken en moet vervolgens hard hoesten.

‘Gaat het? Een beetje stoffig misschien?’

‘Dat kan je wel zeggen ja, niet te spreken over de geur.’ Can lacht kort.

‘Kan je er doorheen?’

Ik kijk Can verbaast aan. ‘Dit is volgens mij gewoon een kast.’

‘Oh ja? Kom op, Medie, zijn we hier helemaal naartoe gekomen om alleen een kast te vinden?’ Ik haal mijn schouders op.

‘Laat me eens kijken.’ Can duwt de oude jassen en jurken opzij en kijkt tegen een houten kastdeur aan. Niet van steen, zoals de rest van de kleine ruimte.

‘En nu?’ vraag ik.

‘Open maken,’ antwoord hij en hij tikt tegen het hout aan. Met een luid gekraak gaat de houten deur open. ‘Zie je?’ Met een grijns loopt Can door de kast heen, met mij er snel achteraan.

Deze ruimte is een stuk groter. Echt groot-groot. Ik denk bijna zo groot als de kantine op school. We zitten blijkbaar in een cilinder-vormig-iets, want deze ruimte is grotendeels rond, met een rechte wand; de wand waar wij doorheen zijn gekomen, de wand met de kast, en nog een kleinere rechte wand; aan de rechterkant. De kast is trouwens niet het enige wat er staat. Een stukje naast de kast staat en soort ketel, met een soort bijzettafeltje ernaast. Zou dat de keuken zijn geweest? Wel een beetje primitief. Daarnaast staan bedden, die al tegen de ronde wand aan staan. Het zijn er vier, allemaal netjes opgemaakt. Niet met een bedovertrek, een hoes, enzovoorts, maar een laken en een kussen volstaan ook. Daarnaast staan kasten, grote kasten die bijna tot het plafond lopen, met enorm veel boeken en ingrediënten– waar ik waarschijnlijk nog nooit van heb gehoord – erin. De muur wordt dan weer recht, dat is dus de tweede rechte muur, en dan eindigt het rondje weer bij mij. In het midden van de ruimte is het redelijk leeg, op een grote tafel met aan beide weerzijden een bank na.

‘Wow,’ fluistert Can naast me.

‘Inderdaad.’ Can loopt naar de kasten tegenover ons en begint geïnteresseerd de ruggen van de boeken te lezen en te kijken in de potjes met de mysterieuze ingrediënten. Ik draai me om, en open de andere deur van de kast. Deze is in vijf vakken verdeeld. Op de bovenste plank staan potjes; lege potjes; een potje met geel vloeistof erin; een potje met iets wat lijkt op rozijnen en wat potjes met meer mysterieuze ingrediënten.

Op de tweede plank liggen gedroogde graanstengels. Ik pak er een op, om te merken dat ook deze onder het stof zit, en om erachter te kijken. Dit is een mysterieuze ruimte, dan zou er misschien ook iets mysterieus in verstopt zijn toch? Of dit was gewoon een schuilplaats. Een schuilplaats voor vier jongeren uit op avontuur. Misschien liepen ze weg, misschien werden ze weggejaagd omdat ze een misdaad hadden gepleegd. Misschien hadden ze de stad wel in brand gestoken en lag hier de aansteker, wie weet? Nou ja, een aansteker hadden ze toen vast nog niet.

Ik leg de graanstengel terug en daar is plank nummer drie, met wat kleine boekjes en een pot uitgedroogde inkt en een ouderwetse pen ernaast. Ik pak een boekje beet en open hem. Meteen ruik ik een sterke museumgeur. Er zijn met inkt in een mooi handschrift allemaal dingetjes in gekrabbelt. “Vandaag eindelijk gewaagd een drankje te creëren” staat er, gevolgd door een lijst met ingrediënten. Een drankje? Serieus, heeft hier een heks gewoond of zo?

Onder deze plank is een plank met wat lantaarns en wat kaarsen, ik vraag me af of die vier kaarsjes deze hele ruimte goed zouden kunnen verlichten. Ik kijk weer eens om me heen, waar kwam dat licht nou vandaan?

‘Medie, moet je dit eens zien!’ Can houdt een boek op waar “BOVENNATUURLIJKE WEZENS” op staat. Ik loop naar hem toe en kijk in het boek.

‘Deze mensen hadden verstand van Feniksen en Stuurders,’ zegt hij en inderdaad, een meisje met een grote lach op haar gezicht staat dicht naast een Feniks. Daarboven was iets geschreven, maar vervolgens weer uitgekrast. Misschien namen? Of gewoon Stuurder en Feniks.

‘Wat staat er verder in?’

‘Van alles, echt. Allemaal mythische wezens waar waarschijnlijk in geloofd werd. En staat zelfs een mini-Feniks in, kijk.’ Can slaat de bladzijde om, en een klein Feniksje kijkt me lief aan.

‘Ahhw! Wat schattig.’

‘Nee hoor, kijk maar waar hij in kan veranderen.’ Op de volgende bladzijde staat een enorm beest, brandend en met gevaarlijke klauwen, enorme vleugels en een snavel niet zo schattig meer is.

‘Is dat echt hetzelfde beestje?’

‘Zou je niet verwachten hè? Hij heet Grigori, als ik het goed uitspreek. Dat neem ik in ieder geval aan, omdat het boven zijn plaatje staat.’

‘Nog nooit van gehoord.’

‘Ik ook niet.’ Dan slaat Can het boek dicht en klapt erop met zijn hand, ‘Deze neem ik mee, ik wil er thuis nog even goed naar kijken.’

‘Wacht.’

‘Wat?’

‘Wat nou als dit zo’n valstrik is. Je weet wel, je mag niet meenemen, anders moet je ervoor betalen. Met je leven.’ Can kijkt me raar aan en begint dan hard te lachen.

‘Can! Ik ben serieus, oké. In films loopt het altijd goed af, maar dit is echt.’

‘Oh, Medie, je bent geweldig, echt. En ik wet zeker dat je me zou redden.’ Can geeft me een knipoog en ik zucht.

‘Oké dan. Maar als er iets gebeurd hè.’

‘Ik weet het.’

‘Mooi.’ We lopen weer richting de kast. ‘We komen nog wel een keer terug hè? Ik wil graag weten waarom deze ruimte er is enzo.’

‘Natuurlijk, ik moet dit boek terug brengen, niet waar? En ik wil dat ook weten.’ Ik glimlach.

‘Mooi.’ Ik duw de jurken en jassen aan de kant en stap door de kast. Er komt een soort licht bij de wenteltrap vandaan. Zou dat het licht zijn? Ik ren snel naar de trap en loop in een mislukte houding snel naar beneden. Ik zie daar een kleine lichtbundel bij mijn tas vandaan vliegen, kleine rookwolkjes achterlatend.

‘Medie, wat is er?’ Can komt naast me staan.

‘Ik dacht dat ik iets zag. Laat maar zitten.’ Ik pak mijn tas op, er heeft duidelijk iets aan gezeten. Alles is er uitgehaald en ligt verspreidt over de grond. Niet dat er nou zo veel spullen in zaten, maar toch. Als ik de spullen snel in mijn tas prop zie in een klein schroeiplekje op mijn tas zitten. Van vuur misschien?

Ik zet mijn mobiel op de zaklampstand terwijl ik opsta. ‘Heb je de kastdeuren dicht gedaan?’ vraag ik aan Can.

‘Natuurlijk.’

‘Oké. Uhhm, trouwens,’ vraag ik als we beginnen aan onze wandeltocht.

‘Ja?’

‘Gaan we dit aan iemand vertellen?’

‘Ik denk dat dit voorlopig even ons geheim moet blijven.’

‘Oké, is goed. Wanneer gaan we hier weer heen?’

‘Morgen? Oh wacht. Dan kan jij natuurlijk niet, want dan moet je uitrusten van die date met Robbert die je vanavond hebt.’

‘Oh verdorie! Ik was het vergeten. Nou, bedankt voor het herinneren. Maandag dan?’

‘Prima, ik wacht wel op je bij school.’

Fenixoog - VerbondenWo Geschichten leben. Entdecke jetzt