Hoofdstuk 48

72 10 0
                                    

Tatsjara

Hijgend rent Rebeckah langs de rijen bomen, springt ze over struiken en over boomstronken om zo snel mogelijk bij de rest te zijn. Haar zandkleurige haar wappert in de wind en waait zo nu en dan ik haar gezicht. Gefrustreerd veegt ze het voor de zoveelste keer weg. Takken in haar blikveld duwt ze weg, toch kan ze niet voorkomen dat enkele takken in haar gezicht krassen en schrammen achterlaten. Haar frustratie groeit elke keer als ze weer een tik krijgt, maar neemt af zodra ze erachter komt dat ze bijna op bestemming is aangekomen. Naast de grot die Samuel en Tatsjara lang geleden tegen kwamen is er nog een verborgen plek. Rebeckah houd stil voor de rivier, niet waar ze altijd water haalden, maar bij een oude rivier die haar sporen op deze aarde achterlaat in de vorm van diepe wegen in de grond. Ze loopt de oever af, over het steile gedeelte, het water in. Het water staat hoog tot aan haar middel en de stroming werkt haar tegen. Ze ploetert door en al snel ziet ze het gat net boven de waterrand. Ze hijst zich met haar zware kleren het water uit en klimt het gat in. Aan de andere kant verschijnt een holle ruimte onder de grond, een plek die Tatsjara eerder als eens had gemaakt, voor het geval dat ze het ooit nodig zouden hebben.

'Alles goed hier?' vraagt ze terwijl ze haar jurk probeert uit te knijpen.

'Rebeckah! Ik ben zo blij dat alles goed met je gaat! Maar nu komt niet echt goed uit!' roept Annabel. Als Rebeckah wat verder kijkt ziet ze Tatsjara op de grond liggen en de hand van Samuel fijnknijpen.

'Nog een keer, de baby is er bijna!' zegt Annabel.

'De baby komt, nu?' zegt Rebeckah verbaast.

'Ja! Een beetje hulp graag, blijf daar nou niet zo dom staan!' zegt Tatsjara met een luide stem en duidelijk geïrriteerd.

'Ja, natuurlijk,' zegt Rebeckah. Ze knielt naast Tatsjara neer en neemt het over van vader. Ze dept met een doek het zweet van haar zusters voorhoofd.

'Ik zie het hoofdje!' roept Annabel. 'Nog een keer!' Tatsjara geeft het alles wat ze heeft.

'Daar is het, goed gedaan zus,' zegt Annabel en ze wikkelt de baby in een deken, ze bind de navelstreng aan twee kanten vast en snijd hem door. Daarna geeft ze de pasgeboren baby aan Tatsjara die het voorzichtig aanneemt.

'Het is een meisje, hoe ga je haar noemen?' vraagt Annabel.

'Midiya, haar naam is Midiya,' zegt ze terwijl ze haar dochter liefdevol aankijkt.

'Hallo, Midiya,' zegt Samuel en hij pakt het handje van zijn dochter vast.

'Het is leuk dat de baby is geboren enzo, maar zeg me alsjeblieft dat we hier veilig zijn,' zegt Rebeckah.

'Nou, jij kan de sfeer wel verpesten zeg,' reageert Samuel.

'Maar het is toch zo? Ik heb Damianos en de leden van de śikārī behoorlijk boos gemaakt, het zal niet lang duren voordat ze ons vinden,' verdedigt Rebeckah zich.

'De wat?' vraagt Annabel.

'De śikārī, machtige jagers bla, bla, bla,' zegt Rebeckah terwijl ze rondjes draait met haar hand. 'Maar waar het op neerkomt is dat we niet veilig zijn in de buurt van het dorp, zeker niet met een pasgeboren kind. We moeten hier weg.'

'Dat kan niet, kindje, je bent nog zwak van de bevalling en hebt je rust goed nodig,' zegt vader.

'Ze heeft gelijk,' zegt Tatsjara met een zucht. 'We hebben hier geen bescherming, we kunnen hier niet blijven.'

'Maar Tatsjara, met jouw ketting, het Fenixoog, kunnen we ze toch aan? Rebeckah heeft dat al eerder bewezen. Nu ze met minder zijn kunnen we toch gewoon weer hetzelfde doen?' zegt Annabel.

Fenixoog - VerbondenWhere stories live. Discover now