Hoofdstuk 32

129 12 4
                                    

‘Blijkbaar bestaan ze dus wel,’ bevestigt Can. Ik kijk nog eens naar het plaatje van die enorme, bronzen, boos-kijkende vuurvogel. Ik sla de bladzijde weer terug. Grigori, staat er. En hij is vreselijk schattig.

‘En nu?’

‘En nu. Ik weet het niet.’ Can klapt het dikke boek dicht en staat op om hem terug in de kast te zetten. ‘Waren we de vorige keer nog van plan hier iets speciaals te doen?’

‘Nee, volgens mij niet. We wilden het gewoon nog eens bekijken, misschien dat we dan meer informatie over degenen die dit hier ooit gecreëerd hebben zouden vinden.’

‘Dan moeten we dat misschien ook maar gaan doen.’

‘Oké.’ Ik sta ook op en kijk de ruimte rond. Mijn blik blijft toch maar hangen bij het dode hert. ‘Misschien kunnen we de Grigori vinden.’

‘Maar waar moeten we zoeken?’

‘Misschien moeten we de plek vinden waar hij het hert doorheen heeft gekregen.’

‘Ja, want de kast is onlogisch, daar zijn geen bloedsporen.’

‘Nee?’ ik loop nog eens naar de kast en kijk naar de onderkant. Nee, het hout is oud, krakerig, vies en verkleurd, en misschien zijn die donkere vlekken wel oude bloedresten. Maar die zijn zeker niet afkomstig van dit hert. Ik draai me terug om naar Can, die tegen alle boeken aan duwt. Ik moet lachen.

‘Denk je dat daar één of andere geheime gang achter zit ofzo?’

‘Wie weet, er bestaan Feniksen, Stuurders, Grigori’s en hoogstwaarschijnlijk ook heksen.’

‘Heksen?’

‘Hoe denk je dat wij ontstaan zijn?’

‘Oh.’ Daar had ik nog niet aan gedacht.

Can gaat met zijn handen nog langs alle andere boeken en ik kijk toe naar hoe hij doet, hij zijn handen elke rug van elk boek aanraakt. Mijn ogen dwalen naar zijn rug, en ik bekijk hem zoals ik eerder Kemal’s rug bekeek.

‘Medie.’ Can’s handen blijven voor de boeken zweven, maar hij drukt ze niet meer in.

‘Wat, heb je een geheime gang gevonden?’ lach ik.

‘Wat ben je aan het doen?’

‘Ik, niets, ik kijk een beetje naar hoe jij het doet.’

‘Of was je mijn rug weer eens aan het beoordelen.’ Daar heb ik geen antwoord voor. Hij laat zijn handen zakken en draait zich lachend naar me om. ‘Grapje, anders ga jij even bij de bedden of dat laken kijken,’ zegt hij, wijzend naar het witte laken.

‘Yes sir,’ zeg ik en ik loop naar het witte laken aangezien mij dat de meest logische plek voor een groot gat lijkt. Ook al is dat gat dan wel erg simpel afgeschermd. Ik leg mijn hand bijna op het laken als ik begin te twijfelen. Misschien is het wel té simpel. Ik leg mijn hoofd tegen de muur aan de zijkant van het laken, maar kan er niet echt langs kijken. Het enige wat ik kan zien is iets glinsterend. Alsof er een groot raam zit waarachter de zon schijnt.

Mijn hand gaat richting het laken, zodat ik hem als een soort gordijn open kan trekken. Maar als het puntje van mijn vingertop het witte laken aanraakt schiet er een soort elektrische schok door me heen. Een kleine gele flits vertroebeld mijn zicht doordat het een paar zwarte vlekken veroorzaakt en ik stap wankelend achteruit.

Meteen pakt Can me beet zodat ik stevig blijf staan.

‘Oef,’ zeg ik, ‘Die had ik niet zien aankomen.’

Fenixoog - VerbondenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu