Hoofdstuk 31

148 12 7
                                    

Wiebelig en hotsend en botsend zit ik weer bij Can achterop de fiets. We stoppen bij het bospaadje, lopen dat gekke heuveltje over en lopen op de open plek door naar de steiger, waar we in kleermakerszit op gaan zitten.

Ik wrijf in mijn handen, ‘Kun je me nu vertellen wat er is?’

‘Weet je, we kennen elkaar pas een week.’ Ik knik.

‘Klopt. De tijd lijkt erg snel te gaan de laatste tijd.’

‘We hadden nog ruzie vorige week,’ Can begint te lachen, ‘jij dacht dat wij één of andere grap met je uithaalde. Je hebt me ook nog gered van een vuur. We zijn op zoek gegaan naar je ouders. Ik heb je zien huilen, en we hebben een ruimte ontdekt. Daar zouden we vandaag weer gaan kijken, wist je dat nog? Ik moest dat boek met die Grigori erin nog terugbrengen voordat ons iets zou overkomen.’

Ik sla mijn handen voor mijn mond, ‘Shit, sorry, helemaal vergeten.’

‘En dat bedoel ik. Alles gaat zo snel, er gebeurd zo veel.’ Can gaat met zijn ogen de bosrand af en eindigt bij de bomen achter mij. Dan kijken zijn donkerblauwe ogen in die van mij. Dat is het grootste uiterlijke verschil tussen Can en Kemal. Can’s ogen zijn diepblauw, en representeren die mysterieuze, serieuze, mooie kant van hem. Kemal’s ogen daarentegen zijn donker en helder groen. Iets drukker, vrolijker, minder diepgaand?

‘Begrijp je me?’

Ik knik, ‘Ja. Je hebt gelijk. Het is zo raar dat ik je pas een week echt ken. Wat je daarnet allemaal opnoemde, dat is best veel.’

‘Ja, en daarom ben ik ook nog niet helemaal in staat om meteen alles eruit te gooien. Ja, wij zijn elkaars Stuurder en Feniks, maar dat weten we nog geen week.’

‘Ik begrijp het.’ Can knikt en kijkt weer naar de bomen achter mij.

‘Fijn.’

‘Ga je het me wel ooit vertellen? Je maakt nieuwsgierig.’ Ik tik hem plagerig met mijn ellenboog aan.

‘Als jij dat wilt, als ik daar klaar voor ben.’

‘Well babe, when you ready come and say it,’ lach ik.

Can glimlacht hoofdschuddend. ‘Dat is wel iets wat ik kan zeggen. Ik kan mezelf bij je zijn, en jij kan jezelf zijn bij mij, niet waar?’

Ik knik. En je zei dat je met mij kon lachen, denk ik er achteraan.

‘Dat ving ik op,’ lacht Can, ‘je bent wel overtuigd van je humor, niet waar?’

‘Je komt wel een beetje twijfelachtig over, hoor, je vraagt telkens om bevestiging.’

‘Oh, ik kan ook niets zeggen met jou erbij.’

Ik lach en friemel onschuldig aan mijn haar. Can pakt de hand beet die het plukje haar vasthoud en houd onze handen zo tegen elkaar aan. Zijn hand is iets groter, iets ruwer. Zijn nagels zijn korter dan die van mij, maar niet afgekloven. Onze vingers verstrengelen in elkaar en ik kijk in zijn diepblauwe ogen. Ze zijn zo mooi, zo helder sterrenhemelblauw. Ze doen me denken aan de kleur van een lapis lazuli. De mooiste steen die ik ken.

Can glimlacht, alsof hij dat ook opving, en raakt met zijn andere hand mijn kaaklijn aan. Zijn vinger glijdt van mijn wang, naar mijn hals, naar mijn sleutelbeen, mijn schouder. Hij vind me mooi. Een grote glimlach verschijnt breedsmonds op mijn gezocht. Nu ving ik ook iets van hem op.

‘Je bent ook echt mooi, Medie.’

‘Dankjewel Can.’ Ik pak ook mijn andere hand zijn hand beet en geef hem een soort handmassage. Mijn vingers volgen de rimpels die in zijn huid zijn gegriefd.

Fenixoog - VerbondenOnde histórias criam vida. Descubra agora