Hoofdstuk 1

679 25 4
                                    

Tatsjara

487 jaar v. Chr. Tijd van de Grieken en Romeinen.

Het is avond en Tatsjara loopt nog even door de prachtige tuin van haar vader. Het is dan misschien niet groot maar het staat vol bloeiende bloemen. Haar moeder is al vele manen geleden overleden. Vlak nadat haar jongste zus, Annabel werd geboren. De bevalling kostte veel energie, hierdoor werd ze zwak en ziek. Het is niet iets waar Tatsjara veel aan terugdenkt. Haar vader bouwt huizen en als hobby is hij beeldhouwer. Hij verdient er niet veel mee, maar hij vindt het leuk om te doen. Nadat zijn vrouw was overleden is hij nooit meer echt dezelfde geworden.

Vervolgens schrikt Tatsjara op uit haar gedachten. Haar zussen, Rebeckah en Annabel, maken weer eens ruzie. Meestal gaat het over iets onbenulligs zoals de zoon van de slager of wie er als eerste in de tobbe mag om zich te wassen.Sinds de zoon van de slager een keer heeft geglimlacht naar Rebeckah is er veel ruzie tussen die twee. Meer dan normaal. Tatsjara's vader heeft de hoop opgegeven om het geruzie ooit te stoppen en brengt meer tijd door met het beeldhouwen als de tijd voor de ruzies. Wanneer Tatsjara soms langs het atelier van haar vader loopt om een kan water of wijn te brengen kijkt hij haar altijd zo bedroeft aan.

'Wat is er vader?' vraagt ze dan. En zoals iedere avond antwoordt haar vader: 'Och, ik wou dat je moeder hier was om ze te stoppen. Zij zou er wel raad mee weten. Ze wist altijd een oplossing te bedenken.' 'Dat zal niet gebeuren vader. Ze is samen met de boot verdwenen en in vlammen opgegaan. Moge zij in vrede rusten.' En dan loopt ze altijd weg. Haar vader in tranen achterlatend en kijkend naar zijn laatste beeld: een enorme vogel met brandende vleugels.

Maar nu is het anders. Ze is het zat dat haar zussen altijd ruziën. Ze wordt er gekker van dan een ezel tijdens de wekelijkse markt.Nu zal ze iets moeten doen wat verboden is. Ze gaat zwarte magie en hekserij gebruiken.

Het is al nacht en de volle maan staat hoog aan de hemel. Tatsjara loopt het huis in en naar de slaapkamer van haar vader. Ze gluurt naar binnen en ziet dat hij slaapt. Zo stilletjes mogelijk stuit ze de houten deur en ze loopt naar de slaapkamer waar kort geleden nog ruzie uit kwam. Ze opent de deur en ziet dat haar zussen slapen.Ze haalt de twee messen die ze eerder uit de keuken heeft gepakt uit haar jurk en loopt naar Rebeckah. Ze pakt de hand van haar zusje en prikt met de punt van het mes in Rebeckah's handpalm. Een aantal druppels bloed druppelen uit haar huid op het mes. Rebeckah wordt niet wakker. Met het tweede mes doet Tatsjara hetzelfde bij haar jongste zusje. Ook zij merkt er niets van.

Als Tatsjara dit gedaan heeft loopt ze de tuin weer in. Achterin staat namelijk een stenen huisje dat nu gebruikt wordt door haar vader als atelier. Als ze daar naar binnen loopt legt ze de bebloede messen op een houten tafel en haalt een grote ketel tevoorschijn. In dit huisje is een openhaard. Hier hangt ze de ketel op en steekt het hout eronder aan. Als ze terug is bij de tafel pakt ze een derde mes en prikt hiermee in haar eigen vinger. Dit mes legt ze op een afstandje van de andere twee. Nu kan ze beginnen.

'Een druppel bloed van de vervloekte, het water dat door het lichaam stroomt,' zegt Tatsjara en ze laat in de ketel het bloed van haar zussen van de messen afdruppelen.

'Een druppel bloed van de boze, die het ze dit aandoet.' En ze laat haar eigen bloed in de ketel druppelen.

'Eeuwig verbonden, twee als één. Trouw aan zichzelf en aan de ander, nooit alleen.

Een nieuw leven zal herrijzen uit vuur en as. Een nieuw begin, is alles wat ik vraag.

Ik keer me tot U, Helios, en vraag U mijn zussen te helpen. Schenk ze het leven zonder ruzie, zonder verraad. Het beeld van de vuurvogel, gemaakt door mijn vader, staat voor dit nieuwe begin. Verander alstublieft een van de zusters hierin, zodat ze samen het nieuwe leven moeten leiden,' zijn de laatste woorden die ze uitspreekt.

Tatsjara houdt even haar adem in en dan komt het. De wind die al waaide gaat liggen en komt terug. Als de stilte voor de storm. Je hoort hem al aankomen en als de wind er is, is deze zeer krachtig.De deur van het atelier zwaait open en het vuur gaat uit. De ketel valt en het mengsel stroomt over de vloer. Tatsjara weet niet wat ze moet doen, maar lang hoeft ze hier niet over na te denken. Heftig onweer is gekomen en bij de eerste schicht die uit de lucht valt wordt ze met een enorme windstoot tegen de muur aangegooid en raakt ze buiten westen. Op hetzelfde moment schrikken de andere zusters wakker.

Ze weten niets van de spreuk die hun zuster heeft uitgesproken en denken dat het komt doordat de god van het weer, Zeus, boos is. Annabel loopt uit bed om de opengeslagen ramen dicht te doen als de houten stoel die naast haar staat in brand vliegt. Verschrikt stapt ze achteruit, maar ze had niet door dat de gordijnen ook in de brand waren gevlogen. Rebeckah is inmiddels ook uit bed gekomen. Met grote ogen vol angst kijkt ze naar haar jongere zusje. Vaak was ze boos geweest en had ze lelijke en verkeerde dingen gezegd. Maar nu haar zusje in brand staat wil ze niets anders dan dat het goed komt.

Rebeckah, die niet zoveel weet over vuur, rent naar buiten om een emmer met water te vullen. De weg lijkt veel langer dan normaal. Bij de put haalt ze een emmer water naar boven en rent zo snel als ze kan, met de emmer water, weer terug naar het huis. Als ze weer terug komt in het huis en in haar slaapkamer ziet Rebeckah een enorme flits. De hele kamer licht op, maar haar zusje is niet te zien. Zodra het weer donker is klinkt er een enorme donder. Direct hierna stopt de wind met waaien, stoppen de wolken met huilen en doven de vlammen.

Het is donker in de kamer. Heel donker. 'Annabel?' vraagt Rebeckah zachtjes in de hoop haar zus levend te vinden. 'Annabel?' vraagt ze nog een keer.

Als antwoord hoort ze een oorverdovende schreeuw. Een schreeuw die door merg en been gaat en alleen grote vogels ter gehoor kunnen brengen. Rebeckah laat de kan met water vallen en draait zich om zodat ze haar vader kan halen en daarna Tatsjara kan gaan zoeken. Maar een stem houdt haar staande. 'Rebeckah, stop! Ik ben het, Annabel.'

Rebeckah draait zich terug en kijkt rond. Ze kan nog steeds niets zien, maar ze vertrouwd haar zuster. Ze vertrouwd haar op een manier die ze nog nooit eerder heeft gevoeld. Ze loopt naar voren totdat er licht komt. Ze loopt nog verder naar voren zodat ze het beter kan zien.

Een enorme vogel met brandende vleugels.

Fenixoog - VerbondenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu