Hoofdstuk 87

3.1K 142 16
                                    

'Ben je niet bang?' Alexanders hand, met daarin een vork met voedsel, blijft in de lucht zweven als Draco de vraag stelt. Hij brengt zijn arm langzaam naar beneden en sluit zijn mond. 'Bang?' Met opgetrokken wenkbrauwen kijkt hij Draco aan. 'Bellatrix zei dat ze je nog wel zou krijgen,' helpt Draco hem herinneren. Alexander grinnikt zacht. Draco kijkt even onzeker naar mij. 'Ik word niet bang van haar. Ze heeft een grote mond, maar doet uiteindelijk weinig,' zegt Alexander. Ik kijk hem bedenkelijk aan. 'Zij is degene die mij heeft gemarteld,' zeg ik. 'Ik ben niet bang. Als ze me pakken, is dat misschien wel het beste,' zegt Alexander. Als ik wil protesteren steekt hij zijn hand op. 'Het komt wel goed met mij,' zegt hij. Gehoorzaam houd ik mijn mond weer. Ik snap niet dat hij er zo rustig onder kan zijn. Als Bellatrix dat tegen mij zou zeggen, weet ik niet of ik hier zou blijven. Dan trek ik de bossen weer in, van plek naar plek. Er gaat een rilling door me heen bij de gedachte. Ik ben blij dat ik hier voorlopig kan blijven. 'Maken jullie je maar geen zorgen om mij,' zegt Alexander. Zijn gezicht vertrekt als hij opstaat van tafel. Hij heeft nog steeds pijn. 'Ga maar rustig zitten, wij ruimen wel op,' zeg ik. Draco kijkt me met een dodelijke blik aan. Hij heeft een hekel aan opruimen. Toch staat hij ook op als ik begin met opruimen. In mezelf lach ik erom, hij is zo leuk.

'Hoor je dat ook?' We hebben elkaar net 'welterusten' gewenst, als Draco me alweer aanstoot. Met tegenzin draai ik me om naar hem, ik ben moe. 'Wat?' vraag ik nors. 'Die stemmen,' zegt hij. Draco gaat rechtop in bed zitten en kijkt verward om zich heen. 'Stemmen?' Ik houd mijn adem in om nog beter te kunnen luisteren. Er is niets bijzonders te horen. 'Ik hoor niets,' meld ik. 'Ik zweer dat ik iets hoorde,' zegt Draco. 'Misschien was je al half in slaap en leek het alsof je iets hoorde,' zeg ik. 'Alsof ik gek word bedoel je?' Draco kijkt me kwaad aan. Even sluit ik mijn ogen, zodat ik niet gelijk fel op hem reageer. 'Dat bedoel ik niet. Maar het kan toch zijn dat het leek of je iets hoorde?' probeer ik voorzichtig. Draco laat zich achterover vallen. 'Laat maar,' snauwt hij. Hij kan zo snel aangebrand zijn. Ik blijf even naar hem kijken. Zijn gezicht staat kwaad, er ligt een diepe frons op zijn voorhoofd. Voorzichtig schuif ik dichter naar hem toe. 'Ik denk niet dat je gek bent hoor,' fluister ik. Even lijkt het alsof hij zijn rug naar me toe wil keren, maar hij doet het niet. In plaats daarvan draait hij zijn gezicht naar me toe. 'Je gelooft me echt niet hè?'

Op dat moment klinkt er gegil vanaf de straat. Draco en ik zitten onmiddellijk rechtop in bed. 'Wat was dat?' fluister ik. Draco stapt uit bed en loopt naar het raam. Hij pakt het gordijn vast. 'Wacht!' Draco draait zich om en kijkt me vragend aan. Ik stap ook uit bed. 'Laten we voorzichtig zijn,' zeg ik. Als ik naast hem sta duwt hij de gordijnen een stukje opzij. Op die manier kunnen we door een kier naar buiten kijken. De straat is slecht verlicht door enkele lantaarns, toch kan ik duidelijk een aantal personen onderscheiden. 'Zie je dat?' sist Draco. Ik knik en pak zijn hand vast. 'Kan jij zien wie het zijn?' vraag ik. Hij schudt zijn hoofd. 'Het is te donker.' Ik zak door mijn knieën, zodat mijn kin op de vensterbank ligt. Zacht druk ik mijn voorhoofd tegen het raam. Er zijn twee donker geklede personen, het lijkt wel of ze een gewaad aan hebben. 'Dooddoeners,' zeg ik dan ineens. Ik schrik van mijn eigen woorden. 'Wat zeg je?' Draco hurkt naast me neer en drukt zijn hoofd ook tegen het raam. 'Kijk, die in donkere kleding. Herken jij ze?' De twee personen staan met hun rug naar ons toe. 'Volgens mij wel. Ik denk dat je gelijk hebt,' fluistert Draco. Toen ik op mijn knieën ging zitten heb ik zijn hand losgelaten, maar dat herstel ik nu. Ik knijp zijn hand bijna fijn. 'Wat doen die hier?' Mijn stem trilt bij het uitspreken van die woorden. 'Geen idee, maar het kan nooit goed zijn,' antwoordt Draco. 'Wie zijn die andere mensen?' wijs ik. In tegenstelling tot de twee dooddoeners hebben de andere drie personen lichte kleding aan. Gewone 'dreuzelkleding'. Eén van de dooddoeners heeft zijn toverstok op hen gericht. Aan hun gezichtsuitdrukking kan ik zien dat ze bang zijn. Bang en verward. Ze hebben vast nog nooit tovenaars gezien, wat vrij logisch is. De meeste dreuzels weten niet eens dat er zoiets als een toverwereld bestaat. Dat houden we ook zo, aangezien ze een gevaar kunnen zijn als ze er vanaf weten.

Ik focus me weer op de mensen die buiten in de straat staan. Eén van de dreuzels, een vrouw, huilt. Ze heeft de hand van de man naast haar stevig vast. Ik voel medelijden voor de dreuzels. Dooddoeners zijn niet bepaald de gezelligste mensen om tegen te komen. Vooral niet 's avonds laat. 'We kennen hem niet!' gilt de vrouw. De man, wiens hand ze vast heeft, slaat een hand voor haar mond. Hij zegt wat tegen haar en ze knikt. Eén van de dooddoeners houdt een stuk perkament in de lucht. Hij wappert ermee voor het gezicht van de derde dreuzel, ook een man. Ook hij schudt zijn hoofd, als teken dat hij niet weet waar het over gaat. 'Wie zoeken ze?' fluister ik. 'Ons,' fluistert Draco terug. 'Nee! Ze hadden het over een hem,' zeg ik. 'Dat is waar,' zegt Draco. Ik sta op en loop naar de deur naar de gang. 'Wat ga je doen?' Ook Draco staat op. 'Ik wil horen wat ze zeggen. Dat hoor je beneden in de studeerkamer veel beter.' Na die woorden stap ik de slaapkamer uit. Ik hoor dat Draco me achterna loopt.

In de studeerkamer ga ik onder het raam zitten, met mijn oor er tegen aan. Draco volgt mijn voorbeeld. In de tijd dat we naar beneden liepen, hebben de dooddoeners zich niet verplaatst. De vrouwelijke dreuzel huilt nog steeds en de andere twee staan er stil bij. 'Jullie liegen,' gromt een dooddoener. 'Ik kan ruiken dat jullie tegen ons liegen,' zegt de andere. 'Ruiken?' fluister ik. 'Ik dacht al dat hij me wel heel bekend voor kwam. Het is Fenrir Greyback,' sist hij. 'De weerwolf die de broer van Ginny zo verminkt heeft?' vraag ik. 'Ja, hij,' zegt Draco. Er gaat een rilling door me heen als ik het gezicht van Bill voor me zie. Die hele avond was een verschrikking, maar zijn gezicht zal ik nooit vergeten. Fenrir heft zijn toverstok op. 'Jullie mogen kiezen: Vertellen of nooit meer iets kunnen navertellen.' Zijn stem klinkt ruw. 'Wil hij ze vermoorden?' vraagt Draco ongelovig. 'Dat mag niet,' zeg ik. Ik pak mijn toverstok uit mijn zak. Draco houdt mijn hand tegen. 'Nee, je gaat niets doen waardoor je in de problemen komt,' zegt hij. 'Daar staan drie onschuldige dreuzels!' roep ik. Verschrikt sla ik mijn hand voor mijn mond. Draco trekt me naar beneden, onder het raam. 'Ellie, hou je in,' sist hij. 'Wat was dat?' De stem van Fenrir klinkt ineens een stuk dichterbij. Mijn hart klopt in mijn keel terwijl ik Draco's hand stevig vastpak. 'Sorry,' fluister ik. 'Mond dicht.' Draco's stem klinkt gestrest. Minutenlang zitten we in stilte onder het raam. De voetstappen van Fenrir klonken dichtbij, maar even later hoorden we hem weer op een afstand. 'Ellie, doe eens voorzichtig,' zegt Draco. Hij kijkt me kwaad aan. 'Ik zei toch al sorry,' snauw ik. Ik ga weer op mijn knieën zitten om door het raam te kunnen kijken. De dooddoeners hebben hun toverstokken nog steeds op de dreuzels gericht. 'Jullie kennen geen Alexander Johnson?' zegt de dooddoener. Er gaat een schok door me heen. 'Ze zoeken Alexander,' zeg ik. 'Nee! We moeten hem waarschuwen,' zegt Draco. 'Vanaf deze plek kunnen we de dooddoeners uitschakelen,' zeg ik. 'Stop met gevaarlijke dingen bedenken.' Zuchtend ga ik met mijn rug tegen de muur zitten. 'Ik wil iets doen en niet machteloos toekijken hoe die dreuzels doodsangsten uitstaan.' 'Aan sommige dingen kan je niets doen. We kunnen ons er beter buiten houden, anders verraden we onszelf,' zegt Draco. Ik weet dat hij gelijk heeft, maar het zint me niet. 'Ik weet het.' Buiten klinkt een Onvergeeflijke Vloek, gevolgd door een gil. Als ik uit het raam kijk zie ik één van de dreuzels op de grond liggen, de andere twee staan er wanhopig bij. Niet veel later liggen zij ook op de grond. Ik ga weer tegen de muur aanzitten, om niet nog meer verschrikkelijke beelden te hoeven zien.

Plotseling zwaait de deur van de studeerkamer open. In het donker kan ik niet zien wie er binnenstapt. Ik gil zacht, terwijl Draco in mijn hand knijpt.

Nu ik hem kenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu